Rutger probeerde jarenlang los te komen van zijn ouders, maar dat bleek niet zo eenvoudig. Tot diep in zijn adolescentie bleef hij worstelen met deze lieve, redelijke verzorgers. Terwijl hij allang volwassen had moeten zijn.
In de sitcom Seinfeld zegt Jerry op een gegeven moment: “Een relatie uitmaken is als het omduwen van een cola-automaat. Het lukt je niet met één duw. Je moet hem eerst een beetje heen en weer schommelen.” Hij sprak in dit geval over romantische relaties, en de onvermijdelijke terugval die elk stel na een scheiding krijgt. Maar geldt zijn metafoor niet voor elke sociale verbintenis? Als mensen eenmaal een band met iemand zijn aangegaan, laten ze die niet graag los, en al helemaal niet in één keer.
Het loskomen van je ouders is essentieel voor het vormen van een eigen identiteit. Vriendschappen of liefdes worden alleen verbroken als er iets misgaat, maar de band met je vader en moeder moet sowieso versoepeld worden. Gelukkig heeft de natuur daarvoor een speciale periode bedacht. Tijdens de puberteit verandert je lichaam, zodat je je voortaan tegen leeuwen kunt verdedigen. Dankzij je volgroeide hersens kun je nu vol zelfvertrouwen totaal ongefundeerde meningen vormen. Als klap op de vuurpijl ontstaat tussen je benen de magische kracht om deze procedure ooit zelf in gang te zetten. De maatschappij heeft naar aanleiding van deze biologische veranderingen een regel ingevoerd: vanaf je achttiende ben je officieel ‘volwassen’. Het wordt met trompetgeschal aangekondigd: je bent nu onafhankelijk, je jeugd is voorbij, en je hoeft niets meer met je opvoeders te maken te hebben. Je mensschap is voltooid. Je bent klaar voor verzending.
De pleister of de cola-automaat
Helaas werkt dit niet zo eenvoudig in de praktijk. Het liefst zou een jongvolwassene de band met zijn ouders lostrekken als een pleister: snel, soepel, zonder lijmresten en met slechts een beetje pijn. Het komt echter vaak neer op de cola-automaat van Jerry Seinfeld. De ouder-kindrelatie blijft schommelen tussen liefde en haat, afhankelijkheid en afkeer, hulp en verzet.
Tijdens mijn puberteit probeerde ik me af te zetten tegen mijn ouders. Maar hoeveel ik ook loog, blowde, spijbelde, dronk of met foute vrienden hing; ze bleven met me praten op een verschrikkelijk begripvolle manier. Mijn vader liet zich één keer gaan. Tijdens een campingvakantie gedroeg ik me zo chagrijnig dat hij me tegen al zijn principes een klap op mijn achterhoofd gaf. Ik huilde geschrokken: “Dat mag jij helemaal niet!” Waarna ik theatraal een weiland in rende, tussen de verbaasde koeien door.
Hadden mijn ouders me maar elke dag met appels bekogeld.
Soms was ik jaloers op vrienden met jeugdtrauma’s of gescheiden ouders. Hadden mijn ouders me maar elke dag met appels bekogeld of gedwongen om rare pakjes aan te doen, dan was tenminste duidelijk geweest waar ik van los wilde komen. Maar waarom zou ik breken met deze lieve, redelijke verzorgers? Mijn enorme boosheid was geforceerd en overtuigde niet.
Zodra ik achttien werd, wilde ik uit huis - dat zou helpen om van ze los te komen. Mijn ouders hadden begrip voor mijn beslissing en kochten een appartementje in de stad. Zolang ik studeerde, hoefde ik geen huur te betalen. Ze hielpen me uiteraard met mijn belastingaangifte, collegegeld en kleine reparaties in en om het huis. Zo nu en dan kwam mijn moeder wat vuile was ophalen – de Turkse wasserette was wel erg ver lopen met zo’n zware tas. De ruzies stopten. Was ik nu dan echt volwassen?
In de wachtkamer voor volwassenheid
In Emerging Adulthood: the winding road from the late teens through the twenties (2004) beschrijft de Amerikaanse psycholoog Jeffrey Arnett hoe het traject van volwassenwording steeds verder is opgeschoven. In 1953 ging je aan het eind van je tienerjaren uit huis omdat je ging trouwen, en niet veel later begon je aan kinderen. Dankzij de emancipatie en gegroeide welvaart wagen hoogopgeleide jongvolwassenen zich nu pas rond hun dertigste levensjaar aan dit soort overgangsrituelen. Zij blijven dus nog lang in praktisch en mentaal opzicht aan hun thuisbasis verbonden.
Arnett introduceerde met zijn term ‘emerging adults’ (oftewel ‘ontluikende volwassenen’) een nieuwe levensfase. Biologen en psychologen spreken nog altijd van een lange periode van adolescentie, die van je 13e tot hooguit je 24e loopt. Arnett betoogt dat veel jongeren ook daarna nog in de wachtkamer zitten. Het lijkt erop dat deze fase alleen maar meer verlengd zal worden: vanwege de hoge huurprijzen en de huidige economische crisis blijven kinderen ook steeds langer financieel afhankelijk. Zo ontstaat er een ambivalente tussenfase waarin twintigers aangeven tegelijk wel en niet volwassen te zijn, en voortdurend heen en weer schipperen.
Op mijn tweeëntwintigste begon mijn puberteit opnieuw. Toen ik na kerstavond, eerste en tweede kerstdag nog een paar dagen bij mijn ouders en hun goedgevulde ijskast bleef, kwam mijn vader ’s middags naast me op de bank zitten en zuchtte. Ik dacht dat hij me weer ging vertellen dat hij trots op me was. “Rut…” Ik legde de afstandsbediening weg, streek mijn moeders badjas recht en keek hem welwillend aan. “Wil je alsjeblieft weggaan?” zei hij. “We hebben het wel een beetje gehad.” De glimlach gleed van mijn gezicht en ik voelde de tranen prikken. Ik trok de badjas uit, smeet hem in het haardvuur en rende naakt een besneeuwd weiland in.
Langzaam begon ik in te zien dat mijn ouders ook maar gewoon mensen waren.
Ik realiseerde me dat de dood van mijn ouders het ergste was dat me kon overkomen. De gedachte alleen al kon ik nauwelijks aan, maar het zou onvermijdelijk gebeuren. Ik moest loskomen, dit keer echt. Ik verhuisde naar een woning die geen familiebezit was en kocht een tweedehands wasmachine. Als ik langsging bij mijn ouders, praatte ik niet alleen over mijn eigen luxeproblemen, maar vroeg ik ook hoe het met hen ging. Langzaam begon ik in te zien dat zij ook maar gewoon mensen waren, met gebreken en ijdelheden. Het was de laatste kinderillusie die ik moest loslaten: je kan niet echt knuffelen met beren, de bank is niet een plek waar lieve oude mannen op je geld passen, en mijn vader en moeder zijn geen Olympische goden die alles altijd kunnen oplossen.
Een kind van je ouders
Mijn moeder kon deze wending maar moeilijk accepteren. Toen ik voor mijn broertje en mijn ouders ging koken in mijn nieuwe huis, verstoorde zij dit symbolische diner door gewoontegetrouw een handje te helpen in het huishouden. Ik verbood haar om af te wassen, te dweilen en mijn was te doen, zolang ze een gast was. Ze knikte als een klein kind dat wordt terechtgewezen. Toen ik even later van de WC kwam, zag ik hoe ze stiekem de vuilniszak aan het vervangen was.
Zonder dat ik het door had, was ik verschrikkelijk onaardig tegen met name mijn moeder. Ik hield zoveel van haar dat ik er ziedend van werd. Als ze belde, reageerde ik als een chagrijnige tiener. Vrienden vroegen na het ophangen verbaasd: “Wie was dat? De klantenservice van Vodafone?” Tijdens een verhuizing wilde ze per se komen helpen. Ik reageerde woedend toen ze ongevraagd broodjes voor mij en mijn behulpzame vrienden meebracht. “Waar bemoei je je mee! Oude kaas met mosterd? Dat is verdomme mijn lievelingskostje!” schreeuwde ik. Mijn moeder roerde door haar thee en maskeerde haar verwarring met een fijne glimlach en een oprechte vraag aan een van mijn hulpen.
Tijdens tafelgesprekken legde mijn vader zijn handen op zijn achterhoofd en spande achteloos zijn bicepsspieren, als een bedreigde gorilla.
Hoewel mijn gepensioneerde vader claimde dat hij hierboven stond, had ook hij moeite met zijn nieuwe rol. Mijn broertje en ik keken niet meer tegen hem op. Dat krenkte zijn mannelijkheid. Als we hem plaagden met een slechte restaurantkeuze, reageerde hij onverwachts nijdig. Tijdens tafelgesprekken legde hij zijn handen op zijn achterhoofd en spande achteloos zijn bicepsspieren, als een bedreigde gorilla. Soms kwam hij bij mij thuis iets repareren, maar dan weigerde hij om me te leren hoe ik dit voortaan zelf kon oplossen. Alsof hij dan echt niet meer nodig zou zijn.
Opnieuw besloot ik om zelf praktische en dus emotionele afstand te creëren. Het was moeilijk om de ritjes naar het station, de belastinghulp, de broodjes en de reparaties af te slaan en dit alles zelf te leren. Maar het hielp. Langzaam maar zeker wenden we aan de nieuwe verhoudingen.
Eindelijk min of meer volwassen
Dit was een maand geleden - ik ben bijna 28. Het lijkt erop dat ik eindelijk Arnetts tussenfase heb volbracht, tien jaar nadat de overheid mij met ‘meneer’ begon aan te spreken. Mijn ouders en ik schommelden veel heen en weer, maar nu ben ik eindelijk volwassen. Min of meer. Ha, laat mijn ouders nu maar sterven! Nee, liever niet, maar ik denk dat ik het aan zou kunnen als het zou gebeuren.
Nu heb ik een nieuw probleem: terwijl ik enigszins verstandiger en wijzer word, gedragen mijn ouders zich steeds koppiger. Hun politieke opvattingen worden harder, hun ruzies onzinniger. Mijn broertje en ik moeten ze steeds vaker wijzen op hun onredelijkheid. We sussen ruzies en overtuigen ze ervan dat het echt niet onveiliger op straat is geworden. We schudden glimlachend ons hoofd als mijn vader weer een nieuwe gadget in huis haalt, of mijn moeder via een faillissementsveiling vier dozen met Afrikaanse kettinkjes koopt.
Daar zitten ze dan, samen op de bank tegen elkaar Wordfeud te spelen, ieder op zijn eigen smartphone. Ze zijn al een beetje onze kinderen aan het worden.
--
Dit artikel verscheen eerder in NRC Handelsblad.
Rutger Lemm is schrijver, grappenmaker en scenarist. In 2015 verscheen zijn debuut, 'Een grootse mislukking'. Hij is een van de oprichters van Hard//hoofd.
Liesbeth de Feyter studeerde schilderkunst en beeldverhalen aan Sint Lucas in Brussel. Ze werkt als freelance illustrator en striptekenaar en maakt poëtische beelden met een luguber kantje.