Twee disciplines werpen hun licht op hetzelfde onderwerp: Helena Hoogkamp schreef het verhaal ‘Een tuin in de hel’ over een terminaal ziek meisje en 'de pauzestand'. Daan Paans onderzoekt met zijn camera voor zijn project ‘Letters from Utopia’ groeperingen die de menselijke levensspanne extreem willen verlengen of zelfs tot doel hebben onsterfelijk te worden.
I. Een tuin in de hel
Geschokt en bleek lag ze in mijn bed, met hemelsgrote ogen die alles wat ze aanraakten interessant maakten: het plafond, de deken, mijn voeteneind. Het werden elementen uit een verhaal waarin nog van alles kon gebeuren. Ik hield haar hand vast, er was nog nooit een huisarts in mijn kamer geweest. "Wat erg", dacht ik, "om zulk nieuws te moeten horen in het bijzijn van vreemden." Ik vroeg haar dat later, hoe het was om van een kalende man met roos op zijn schouder te horen dat je dood gaat. Ze moest lachen. “Ach ja, wildvreemden hebben je tenminste nog nooit teleurgesteld." Ik dacht: “Ze bedoelt de huisarts."
Ouders had Valentina niet, over vriendinnen deed ze vaag. Ik vulde in dat ze leed aan de vloek van mooie meisjes: jongens willen met haar naar bed, meisjes haatten haar daarom. "Vertrouw nooit een meisje zonder vrienden,” zou mijn moeder zeggen. Mijn ouders woonden in een rijtjeshuis aan de andere kant van het land, ik stelde Valentina niet voor. Het werd steeds moeilijker om in het wekelijkse telefoongesprek te verhullen dat er een terminaal meisje in mijn bed lag. “Mam, ze viel van haar fiets in mijn armen.” Eigenlijk had ik alleen David verteld over onze relatie. Ik moest het kwijt, de reden dat ik niet meer naar de singlemingle van ons kantoor ga. Ik was niet alleen, ik kookte soep voor Valentina en herinnerde haar aan haar medicijnen, labelde potjes blauw, groen en rood voor de verschillende dagen van de week. Ze moest lachen om mijn systeem, de zondag was paars, haar lievelingskleur. Het was allemaal een sprookje, van afscheid voor de voordeur en altijd alleen de trap op naar veertig jaar getrouwd, naar haar uit haar gezicht houden als ze overgaf, naar haar wassen op een oranje plastic stoel in de douche.
En nu zit David te wachten tot ik het vraag. Elke ochtend als ik mijn broodtrommel op het bureau tegenover het zijne leg zie ik hem denken: “Vandaag?” Nee David, vandaag weer niet. Ik heb het thuis niet verteld en hier niet gevraagd. Of we niet iets voor haar kunnen doen. Of er geen plek is voor Valentina. Of we niet een heel klein beetje kunnen schuiven met de wachtlijst totdat ze helemaal bovenaan staat. “Nog een geluk dat je dit werk doet.” Dat zei David niet toen hij hoorde dat ze ziek was, hij keek me alleen aan alsof ik een cadeau kreeg. Alsof ik hem nodig had om me er aan te herinneren op wat voor plek wij werken. Wat eufemismen uit de folder: “Oplossingen tegen de toekomst.” “De pauzestand.” “Oases voor wie te snel brandt.” “ Eufemismen die toevallig heel goed aanslaan bij meisjes zonder haar. Kaal zijn staat Valentina beter dan de meeste meisjes die we hier elke dag op consult hebben. David praat, ik doe het knipwerk. Het is niet makkelijk om kale mensen uit elkaar te houden. Ik kan aan de manier waarop David peinzend op zijn klembord kijkt zien of hij weet wie hij voor zich heeft. Zelf gebruik ik een ezelsbruggetje, ik onthoud hoe ze kijken als David de behandeling beschrijft. Vandaag haal ik weer een boterham uit mijn trommel en denk aan gradaties van wanhoop. Aan Valentina die plaats neemt tegenover David, zodat ik alleen haar rug zie. Ik weet precies hoe ze zou kijken. Heel erg mooi.
Morgen, David, echt. Of gisteren, vandaag, of nooit. Hij denkt dat hij het snapt, dat ik onze joker bewaar voor het laatst. Zoals het zo mooi in onze folder staat: “Er is geen alternatief voor hoop.” David denkt dat ik een goed mens ben, alleen nog een beetje in ontkenning. Dat ik het vraag als ze nog meer verslechtert. Dat ik dapper word als het telt.
Ik ken geen meisjes zoals Valentina. Er heeft er nog nooit één in mijn bed gelegen. Ik ken ze van straten, uit clubs, van rijen voor je in de bioscoop. Meisjes die hoog lachen met hun hand op hun borst, zo dat je wel moet denken aan wat er onder die hand ligt, maar tegelijkertijd weet je dat ze je nooit zal aanraken, nog niet eens als je ergens vanaf valt. Dat ze dat nu toevallig even vergeten is omdat ze dood gaat, verandert niets aan de realiteit. Als je ziek bent maken sexappeal en vlotte babbels ineens niet meer uit, dan weet je betrouwbaarheid, geborgenheid en soep tenminste op waarde te schatten. Dan begrijp je dat de mannen waar je normaal mee naar huis gaat, dat alleen maar kunnen doen omdat jongens zoals ik daar te netjes voor zijn. We respecteren jou zo erg, we proberen het niet eens. We respecteren mooie meisjes zo erg dat we het niet eens proberen. En zie daar: mijn beloning. Het prachtigste meisje ter wereld, in mijn bed. En die zou ik eraan moeten herinneren dat ze hier niet hoeft te zijn?
II. Letters from Utopia
‘Letters from Utopia’ is een documentair fotografisch onderzoek naar groeperingen die de menselijke levensspanne extreem willen verlengen of zelfs tot doel hebben onsterfelijk te worden. Voor dit project bezocht documentair fotograaf Daan Paans vijf uiteenlopende bewegingen die een gooi doen naar een utopische wereldorde. De verhalen lopen van een occulte overtuiging uit het verleden tot een wetenschappelijke verwachting voor de toekomst.
-
Meer informatie over 'Letters from Utopia' vind je op Voordekunst en op de website van Daan. Helena Hoogenkamp (1986) schrijft onder andere theaterteksten, proza en poëzie.