Op een waddenvakantie dringt de vervreemding zich aan Nina op bij zoveel ingekaderd vertier. “Er klopt iets niet aan dit uitstapje.” Als de weidsheid van het Wad niet meer voldoende blijkt om uit de aangeharkte realiteit van onze maatschappij te ontsnappen, vindt ze elders een ervaring van oneindigheid.
Het is zomer en ik ga vijf dagen op vakantie met mijn moeder en mijn broertje. Natuurvakantie, op zijn Nederlands. Met de nachtbus kom ik vanuit Berlijn aangehobbeld en als ik ’s ochtends op Sloterdijk in het autootje van mijn moeder stap, werp ik een blik op de achterbank: die ligt vol handigheden en versnaperingen waarmee we straks de natuurcamping gaan overleven. Een uitklapbaar gasje, Japanse nootjes, plastic wijnglaasjes, drie bij elkaar geraapte slaapzakken en een bestekbak met alles erop en eraan. Alsof je het nuttige en nodige van een leven altijd zo frictieloos op de achterbank kan stapelen.
Eerste keer wakker worden op de Drentse camping. Ik trek mijn klamme gympen aan, stap de tent uit en loop direct het bos in. Ik volg op goed geluk een van de met rode stippen aangegeven wandelingen die me kronkelend over de heuvelende bosgrond voert. En dan ligt ze daar voor me, die lauwe, paarse vlakte. De heide. Ik verzink in haar loomheid en de grauwe, uitgestrekte hemel die erboven hangt. Geraakt, en een beetje verbaasd over hoe mooi het hier ’s ochtends is, loop ik opgewekt terug naar onze tent.
Waddeneilandkoffie en wegwijspaddestoelen
Door mijn uitgesproken heimwee naar de zee besluiten we op dag drie heel vroeg de pont naar Schiermonnikoog te nemen en we manoeuvreren met de veerboot kriskras door het wad. De koffie bevindt zich in de prijsklasse van hippe cafés, maar smaakt vooral waterig (‘waddeneilandkoffie’ klonk al niet zo veelbelovend) en op het dek zie ik nauwelijks mondkapjes, maar veel gezonde stelletjes, uitkijkend naar deze dag van verdiend vertier.
Met de massa waggelen we de pont af, huren we fietsen, en zodra onze jassen en tassen zijn ingesnoerd op de bagagedragers fietsen we - alweer, met de massa - over de dijk naar het dichtstbijzijnde dorpje. De schuine ruggen van de wegwijspaddestoelen bieden ons simpele aanwijzingen als “dorp, 3,8 km” of “strand, 1,2 km”, en ik voel een vlaag van ongenoegen over deze eenvoud door me heen gaan. Maar het is waar: we zijn op een eiland met één bos, één haven, één badstrand, één dorp; en duizend fietsen vol met vooral wit vlees dat zich voor één dag over de versbeschelpte en goed georganiseerde fietspaden voortbeweegt.
Er klopt iets niet aan dit uitstapje. Mijn verlangen naar het weidse van de wadden was echt, maar dit eiland voelt plotseling hartstikke nep.
Nadat we alle drie een cappuccino hebben gedronken in hét dorp, op hét terras, beginnen we ons fietstochtje. Ik voel de waddenzon op mijn huid branden. Ik ben blij om op de fiets te zitten en door de duinen te slalommen, maar dan, alsof iemand mijn nog onbewuste mijmeringen heeft gehoord, word ik ingehaald door een vrouw met deze slogan op haar rugzak: “Een groot avontuur begint met een klein rugzakje”.
Onderhuids erin getuind
Bij het zien van die rugzak maakt de vervreemding die ik al de hele ochtend onder mijn huid voel kruipen zich van mij meester. Er klopt iets niet aan dit uitstapje. Mijn verlangen naar het weidse van de wadden was echt, maar dit eiland voelt plotseling hartstikke nep. Alsof het ons te makkelijk wordt gemaakt, en we erin zijn getuind te geloven dat we pas avonturen kunnen beleven met de zekerheid van zo’n rugzakje en wegwijspaddestoelen. Het is alsof al die ronddolende dagjesmensen op zoek waren naar een ervaring van het weidse, het poëtische, het essentiële, maar dat deze ervaring met de jaren flink door de kapitalistische trechter is gegoten. En dat ik rondfiets in een gemuteerde versie van wat ik eigenlijk zocht.
Want uiteindelijk wordt ons verlangen naar de uitgestrektheid van een Waddeneiland getransformeerd tot een handig, georganiseerd pakket van uitgestippelde consumptie: koffie drinken, foto’s maken voor straks in de familie-app, ‘een lekker rondje fietsen’ op de aangegeven route, en dan net zo lekker uitwaaien op het strand om vervolgens in de namiddag met een air van ‘dat-hebben-we-verdiend’ nog een laatste speciaalbiertje op het terras te drinken - onder het genot van peperdure kaasstengels en bitterballen. En daar dan trots mee thuiskomen. Met zo’n rugzakje.
Of is een uitgestippeld dagtripje precies wat we altijd wilden? Is dat wat we aankunnen op onze vrije zaterdag? En maakt dat mij met mijn zogenaamde “verlangen naar het poëtische” naast een beetje new age vooral hartstikke naïef?
Dekentjes in het donker
Op de een-na-laatste avond wandelen we met z’n drieën in de schemering naar de Drentse hei, die tot een van de dark spots van Nederland wordt gerekend. (Dat betekent dat er hier een klein - en voor Nederlandse begrippen groot - onbebouwd en dus onbelicht gaatje in de atmosfeer zit waar het licht van de sterren doorheen kan reiken.) Terwijl we de hei op lopen zien we de gigantische telescoop nog achter ons, maar naarmate het donkerder wordt verdwijnt er steeds meer van wat er aan de horizon te zien viel. Als we een stuk de donkere hei op zijn gelopen, gaan we zowel op als onder de meegebrachte dekens dicht tegen elkaar aan liggen. De hei prikkelt en ik lig tussen mijn moeder en mijn broertje in. Het koelt snel af, maar de hoeveelheid sterren die we er langzaam maar zeker voor terugkrijgen, is adembenemend. En langzaam wordt het ook stiller tussen ons, en luisteren we alleen nog maar naar de lichtjes in het donker.
Als we de oneindigheid van de ruimte ervaren, plaatsen we onszelf in één klap onder dezelfde koepel als andere levenswezens, en dat maakt ons even klein tegenover haar grootsheid.
Op de camping lees ik tijdens onze kleine vakantie een boek over de ruimte van Marjolein van Heemstra, en haar gedachten vlechten zich door de mijne: misschien is het weidse ook een smeermiddel tegen precies dit het-is-niet-helemaal-pluis-gevoel; tegen die vervreemding van de ingekaderde realiteit van ons leven in onnatuurlijke, vierkante ruimtes, onze oordelende hokjes of vastgeroeste gedachtecirkels. Als we de oneindigheid van de ruimte ervaren, plaatsen we onszelf in één klap onder dezelfde koepel als andere levenswezens, en dat maakt ons allemaal even klein tegenover haar grootsheid; even groot omdat we allemaal die grootsheid van de ruimte kúnnen ervaren. Zoals Van Heemstra schrijft: we zoeken de ruimte om ons bestaan weer te voelen.
Luieren in de kwelder
Ondanks mijn ongenoegen over het overduidelijke afwerken van het ‘pakketje Schier’, pauzeren we tijdens onze fietstocht ergens in de kwelder. De zon knalt op onze huid. In zekere zin willen we met zo’n uitstapje juist aan de ingekaderde realiteit ontsnappen, denk ik, en vluchten uit de vervreemding die we voelen in het dagelijkse. Maar het lijkt wel alsof dat steeds ingewikkelder is geworden.
Aan de ene kant is dat omdat de uit het kapitalisme voortgekomen verhouding tot de realiteit waarin consumeren het hoogste doel is ook bij ons is binnengeslopen. Het wordt steeds moeilijker een ervaring van binnenuit te beleven in plaats van een ervaring te ‘nuttigen’ - bijvoorbeeld voor het delen van een toffe Instagram-post of een vaag identiteitsgevoel dat we eraan overhouden. En hoe meer we een ervaring consumeren, hoe meer we van onszelf vervreemd raken.
Misschien zijn we wel gedwongen om balansoefeningen te doen tussen de vervreemding en het echte.
Aan de andere kant is onze leefruimte waanzinnig veranderd en zijn stedelijke gebieden net kapitalistische spiegelparadijzen geworden; nauwelijks zijn er nog pleinen of plekjes waar je geen koffie kunt kopen, kunt shoppen of waar andere consumptieverleidingen naar je lonken. De neiging tot vervreemding komt dus van binnen, en van buiten.
Koorddansen
Maar hier in de kwelder heerst een enorme stilte, een natuurlijke stilte, bijna een afwezigheid van het menselijke. Er is niets wat mijn aandacht vraagt, behalve de hitte die tegen mijn huid duwt en het zoemen van de muggen. Ik besef dat het merendeel van die lichamen waarschijnlijk over de ingekaderde schelpenpaadjes bazuint vanwege precies dit ene moment.
Misschien zijn we in deze tijd waarin het neoliberalisme hoogtij viert gedwongen om balansoefeningen te doen tussen de vervreemding en het echte, tussen een ervaring willen inkaderen, willen controleren, en een verlangen naar dat wat er eventueel onder verborgen zit; de mensenloze stilte, het weidse van het wad.
Op de pont terug zien we de zon ondergaan en het gezoem van de muggen klinkt nog na in mijn oren. Als ik ’s avonds in de tent zit, doe ik mijn eigen balansoefening; tussen de schelpjes die ik uit mijn schoenzolen probeer te peuteren, de korreltjes zand in mijn onderbroek en smileys met hartjesogen die nog naflakkeren op mijn netvlies.
Nina Läuger (zij/haar, 1993) is beeldend kunstenaar en adjunct-hoofdredacteur van Hard//hoofd en woont sinds een jaar weer in Amsterdam.
Femme ter Haar is illustrator en animator. Ze fietst rond door haar woonplaats Utrecht met een schetsboek vol krabbels en een hoofd vol ideeën. In haar werk zoekt ze naar manieren om juist datgene dat moeilijk onder woorden is te brengen te verbeelden, om zo de onbegrijpelijke wereld om haar heen iets beter te begrijpen.