Onlangs ontstond er weer verontwaardiging over de dierproef-praktijken. Brankele, zelf werkzaam in de wetenschap, ergert zich aan deze makkelijke kritiek. Wat zijn de alternatieven? Mensproeven? Ondertussen staat ze zelf met haar eerste te doden muis in haar hand. Zweet breekt haar uit. Het experimenteren met en het doden van dieren is soms wreed en nooit makkelijk, maar het is toch echt nodig.
To kill or not to kill
Half april werd er op de site van het NRC melding gemaakt van een undercover actie van de Britse dierenrechtenorganisatie BUAV (The British Union for the Abolition of Animal Vivisection). Er was stiekem gefilmd hoe verschrikkelijk proefkonijnen behandeld worden in een Brits laboratorium, waar onderzoek wordt gedaan naar Botox. In het stuk viel duidelijk af te lezen dat deze Guantanamo Bay-achtige gruweldaden jegens de schattige diertjes zwaar bestraft zouden moeten worden. Het bijgaande filmpje, ‘The Ugly Truth’, doet denken aan een moordreconstructie van Peter R. De Vries, waarbij overdadig gebruik gemaakt wordt van sentimentele manipulatiemiddelen als in slow-motion huppende konijnen en beelden van witte schattige diertjes waarbij met een zwaar aangezette documentairestem verschrikkelijke verhalen worden verteld.
Kortom, een goede aanleiding om je positie als dierenvriend te bevestigen en weer eens enorm veel ophef over dierproeven te veroorzaken. De proefdierkwestie wordt echter vaak voornamelijk sentimenteel benaderd, waarbij voorbij gegaan wordt aan het doel van wetenschappelijk onderzoek. In hoeverre is het gebruik van proefdieren noodzakelijk, en worden ze echt zo slecht behandeld?
In de (medische) wetenschap krijg je al snel te maken met moreel zware aspecten van het werk, en de negatieve reacties daarop. Soms – alhoewel ik dat nog niet heb meegemaakt – worden wetenschappers zelfs belaagd of bedreigd door dierenactivisten. Toen ik vorig jaar onderzoek deed aan het Institute of Neurology in Londen, kreeg ik een briefing over ‘wat te doen als je bij aankomst oog in oog komt te staan met een dolle menigte protesterende antiproefdieren-activisten’. Dit jaar doe ik in Parijs neurowetenschappelijk onderzoek naar antidepressiva, waarbij ik gebruik moet maken van genetisch gemodificeerde muizen. Onlangs moest ik voor het eerst een muis doden. Ik stond al minutenlang zenuwachtig in een witte labjas te ijsberen, met een knoop in mijn maag en vingers die trilden in latex handschoenen. Met het beestje in mijn handen brak het zweet me uit: ik kon het niet over mijn hart verkrijgen schattige dieren te vermoorden die tijdens hun leven ook nog eens te maken krijgen met allerlei ongerief als thermometers in hun kont, injecties in hun buik, afgeknipte tenen en beperkte leefruimtes. Tegelijkertijd wist ik dat het moest, en dat het tot doel had het lijden van mensen te verlichten. To kill or not to kill, that’s the question.
Sterven voor rimpelloosheid?
Laten we allereerst een duidelijk onderscheid maken tussen dierproeven die gedaan worden ten behoeve van de (medische) wetenschap en die in de cosmetische industrie, waar puur ons comfort mee is gediend. Dieren hoeven niet te lijden voor de ijdelheid van de mens, en dit wordt dan ook terecht op Europees niveau verboden (overigens pas sinds 2009).
Het undercover onderzochte laboratorium doet onderzoek naar Botox, een stof die pas in latere instantie voor cosmetische doeleinden gebruikt is en daardoor nog onder de medische wetgeving valt. De woede van de dierenactivisten richt zich dan ook tegen het feit dat dieren mishandeld en vermoord worden voor de rimpelloosheid van volwassenen die bang zijn om oud te worden. Daargelaten of de schuld hiervan niet gezocht moet worden bij dezelfde volwassenen, in plaats van bij de wetenschappers die hun eisen inlossen, wordt een verdraaid beeld van dierproeven en de wetenschap geschetst. Door bij beelden van pluizige witte konijntjes te vertellen dat er duizenden van worden mishandeld en gedood, worden wetenschappers als doel- en gewetenloze martelaars afgeschilderd.
De proporties van het leed moeten wel duidelijk zijn. Dierproeven zijn niet van hetzelfde kaliber als bontjassen, stierengevechten, zeehondenknuppelaars, kat-in-glasbak-dumpers of slagtandenmaffia. En dan hebben we het nog niet eens over de bio-industrie. Men wil graag veel en goedkoop vlees eten, en sluit zijn ogen daarbij gemakshalve voor de manier waarop dat allemaal gefabriceerd wordt. Er bestaat eenzelfde soort causaliteits-paradox bij proefdiergebruik: als je ziek bent verwacht je dat er een goed medicijn bestaat dat je kan genezen, maar men wenst de hele wereld die daaraan voorafgaat, met tientallen jaren aan (proefdier)onderzoek, liever te negeren.
Het alternatief: analfabeten, gevangenen of glaasjes
Zonder dierproeven zou de medische wetenschap, en dus de mens, niet zijn waar zij nu is. Dieren zijn noodzakelijk voor onderzoek naar kanker, AIDS, malaria, Parkinson, Multiple Sclerosis, voor het ontwikkelen van vaccins en medicijnen om de meest slopende en dodelijke ziektes te kunnen voorkomen of genezen. Praktisch alle medicijnen die je inneemt zijn met behulp van dierproeven ontstaan. Ze moeten immers eerst uitgevonden en vervolgens getest worden voordat ze aan mensen verstrekt kunnen worden. Vroeger werden groepen arme analfabetische minderheden of gevangenen gebruikt om allerlei experimenten op te doen. Kijk hier of hier maar eens.
Tegenwoordig vindt het compleet vervangen van proefdieren door proefmensen echter, ook onder activisten, niet meer zoveel bijval. Aan de basis hiervan staan twee principes, de één wat praktischer dan de ander. In de eerste plaats zijn proefdieren makkelijk om onderzoek mee te doen omdat ze zich snel voortplanten, genetisch te manipuleren zijn en biologisch gezien veel op de mens lijken. Ten tweede ligt aan het gebruik van proefdieren het filosofische en juridische idee ten grondslag dat mensenlevens meer waard zijn dan dierenlevens. Weet je nog dat je bij autorijles leerde dat als er een dier voor je op de weg staat je eerst moet controleren dat er geen auto achter je zit, voordat je mag remmen? Gemiddeld zijn er per mensenleven ongeveer drie proefdieren nodig om de gezondheid te waarborgen of lijden te verlichten. Als je niet vindt dat jouw leven meer waard is dan dat van drie muizen, tja, dan is je eigenwaarde toch echt van de ratten besnuffeld.
Critici stellen vaak dat alles best ‘in vitro’ (in glas) onderzocht kan worden. Ongeveer 90% van het biomedisch onderzoek doet dit inderdaad ook, en als het mogelijk zou zijn, zou alles in petrischaaltjes en reageerbuisjes bestudeerd worden. Maar helaas, om er zeker van te zijn dat de medicijnen die ontwikkeld worden ook in niet-ééncellige glazen mensen hun werk doen, is er behoefte aan echte organismes. Zelfs computermodellen kunnen immers niet voorspellen of een medicijn een verhoogde hartslag veroorzaakt of tot haaruitval en angstaanvallen leidt.
Ook al is de noodzaak duidelijk, het is allerminst eenvoudig om dierproeven te mogen doen. Wanneer je als wetenschapper gebruik wil maken van proefdieren, moet je onderzoek eerst maanden- zo niet jarenlang door een grondige molen van aanvragen, ethische commissies en legio wettelijk vastgestelde richtlijnen. De Europese wetgeving verbiedt het gebruik van proefdieren als er alternatieve methoden bestaan, en er worden geregeld controles uitgevoerd om ervoor te zorgen dat alle proefdierregels in laboratoria nageleefd worden. Proefdieren worden met (rubberen, geen fluwelen) handschoenen behandeld en er wordt buitengewoon voorzichtig mee omgesprongen. Niet alleen omdat wetenschappers geen sadistische dierenhaters zijn, maar ook omdat de proefdieren hun werk en interesse behelzen. Onderzoekers zijn gebaat bij het welzijn van hun proefdieren, omdat hun resultaten anders onbetrouwbaar en niet implementeerbaar zijn.
Zowel de wetenschappelijke gemeenschap als die van de dierenactivisten streven ernaar onderzoek zo veel mogelijk proefdiervrij te maken. Zo bestaan er samenwerkingen waarbij er overtollige huid, weggehaald bij cosmetische ingrepen, later gebruikt wordt voor dermatologisch onderzoek. Dergelijke uitwisselingen maken iedereen blij: de patiënt kan met een gerust hart stellen dat zijn of haar zwembandjes anderen kunnen plezieren, wetenschappers kunnen werken met weefsel dat daadwerkelijk menselijk is, het onderzoek is veel goedkoper en er hoeven geen dieren te worden opgeofferd. Een ander mooi initiatief is het ‘dierdonorcodicil’ van de Nederlandse organisatie Proefdiervrij, waarbij overleden huisdieren aan de wetenschap of (dier)geneeskunde studies geschonken worden. Zo kan Snufje met terugwerkende kracht de allergieën van zijn baasje helpen verlichten, of de ontwikkeling van diergeneesmiddelen bevorderen. Dezelfde dierenvrienden die tegen proefdiergebruik zijn, zullen immers graag gebruik maken van de medicijnen die de door nierstenen geteisterde Vlekje kunnen oplappen.
De kankermuis
Het leeuwendeel van de proefdieren bestaat uit ratten en muizen. Om het even in een breder maatschappelijk kader te plaatsen: in 2009 werden er in Nederland 583.088 proefdieren gebruikt. Een behoorlijk aantal, maar nog niet eens 1 procent van de 97 miljoen kippen die in ons land jaarlijks voor consumptie gedood worden - en die leven bij lange na niet in zulke luxueuze omstandigheden als proefdieren.
De kritiek richt zich vaak op de veranderde habitat en kleine kooitjes. Inderdaad, ze leven niet ‘in hun vertrouwde omgeving’, daar zijn ze immers proefdieren voor. Als het niet voor de wetenschap was, hadden ze überhaupt niet geleefd. Het zijn geen wollige bolletjes die ’s nachts stiekem uit weilanden en kinderkamers gepikt worden, om vervolgens te ontwaken in een qua temperatuur, luchtvochtigheid en licht voortdurend gereguleerde ruimte. Het zijn dieren die speciaal gefokt zijn om de wetenschap te dienen. En als laboratoria een landgoed van zestien hectare ter beschikking hadden gehad, hadden ze de arme beestjes heus wel lekker rond laten hupsen. Helaas, ruimte is beperkt.
Veelal worden dieren genetisch gemanipuleerd zodat ziektes beter bestudeerd kunnen worden. Zo bestaan er muismodellen van Parkinson, Multiple Sclerose en kanker, waarbij de dieren uiteraard ongemakken en pijn kunnen hebben. Dat is erg naar, maar verschaft enorm veel inzicht in de werking van deze ziektes. Ter volledigheid zou dan ook naast de tranentrekkende plaatjes van het hulpeloze konijn ‘Dexter’, een foto moeten staan van de 7-jarige ‘Marie’ die aan kanker lijdt, geflankeerd door haar opa ‘Roger’ die door zijn Alzheimer vergeten is dat hij überhaupt een kleindochter heeft, en bovendien door zijn Parkinson onscherp op de foto staat.
In het NRC-stuk wordt verder gesteld dat er ‘gruwelijke manieren worden bedacht om de dieren te doden’, alsof iedereen tijdens lab-vergaderingen suggesties zou doen om proefdieren op een zo gruwelijk mogelijke manier om te brengen. In wezen is de manier van doden die je in het filmpje ziet – het breken van de nek door de muis aan de staart te trekken terwijl het hoofd vastgehouden wordt – hoe afgrijselijk het ook lijkt, het snelst en minst pijnlijk. Deze methode wordt dan ook door de ethische richtlijnen aanbevolen. Het is niet ‘humaner’ het dier eerst te verdoven, aangezien het geven van een injectie in de buik veel stressvoller is, en ook het doden met gif zoals in menig huishouden wordt gedaan (daar zijn muizen immers ‘ongedierte’), is alles behalve pijnloos. In het filmpje wordt vervolgens met afschuw verteld hoe de dode dieren in plastic zakken weggeborgen worden. Zou elke muis dan begraven moeten worden in een velours kistje met op de achtergrond het Requiem van Verdi?
Niet zelfvoorzienend
Als je dierproeven radicaal wil verbieden moet je wel beseffen wat de consequenties daarvan zijn. Zowel dieren als mensen zouden niet meer kunnen beschikken over pijnstillende middelen, laat staan genezen kunnen worden van kanker. In die zin is de mensheid geenszins een zelfvoorzienend ras: we zijn nog altijd van dieren afhankelijk voor ons voortbestaan en onze vooruitgang.
Inmiddels stond ik alweer enkele minuten met een muizenstaart tussen mijn trillende vingers, en kreeg ik ongeduldige en lichtelijk geïrriteerde blikken toegeworpen. Het gezicht van menselijke ziekbedden passeerde mijn gedachten. Ik vermande me, hield mijn adem in en trok de muis aan haar staart tot ik het voelde kraken. Ik verkies het redden van mensenlevens boven het leven van dit diertje, hoe pluizig het ook is.