Doris ter Horst werkt als psychiater in opleiding. Door de coronacrisis wordt ze als behandelaar voor nog meer ethische dilemma's gesteld dan normaal. Haar vierluik biedt een inkijk in een dag op een gesloten afdeling tijdens een pandemie. In deel 3 geeft ze het woord aan scholier Babette.
In vrijheid leven, weet jij een groter goed te bedenken? En toch: als uiterste middel kan ik, als arts in opleiding tot psychiater, verplichte zorg aan iemand verlenen. Dit mag als er sprake is van ernstig nadeel, veroorzaakt door een psychische aandoening, maar alleen wanneer er geen alternatieven meer voor handen zijn. Voorbeelden van zo’n acuut gevaar? Het behoorlijke risico dat iemand zichzelf in levensgevaar brengt of ernstig lichamelijk letsel oploopt. Vormen van verplichte zorg zijn bijvoorbeeld opname op een afdeling, maar ook: het onvrijwillig toedienen van vocht en voeding. Bij het idee krijg ik het al benauwd. De besluitvorming hiertoe gaat in de huidige omstandigheden eens te meer met morele dilemma’s voor behandelaren gepaard. Die dilemma’s ken ik goed, ik ben zelf zo’n behandelaar.
In dit verhalenvierluik probeer ik al mijn hoofdpersonen eerlijk aan het woord te laten. Het open gesprekconcept, waarin betrokkenen hun eigen perspectief delen, zonder tussenkomst of toelichting van een ander, heb ik ontleend aan het werk van onderzoeksjournalist en schrijfster Svetlana Aleksijevitsj. De fictieve personages zijn illustratief voor mijn eigen indrukken gedurende de huidige COVID-19 pandemie en zijn niet een-op-een herleidbaar tot bestaande personen.
Babette, derde klas middelbare school, 18 jaar: Met een uitzichtloze blik
Ik stel geen vragen meer. Ik blijf me verbazen over de gesprekken die we voeren. ‘Heb jij dingen die je wil bespreken vandaag, Babette?’ Niemand interesseert zich voor mijn waarheden, ik heb geleerd me afzijdig te houden. Dingen bespreken heeft geen zin. (Ze kijkt weg, de armen gekruist.)
Mijn dromen? Die leven niet meer. Ze hebben hier met me te doen. Maar daar koop je nog geen vrijheid voor. Mij lijkt het heel simpel. Vroeger wilde ik een huis, een baan als professor of minister, een eigen paard. Nu wil ik een normaal, klein leventje, dat van mijzelf is.
Ik begon op het gymnasium. Mijn moeder hoefde nooit te zeggen: ‘Ga je huiswerk maken.’ Op het schoolplein zag je jongens en meiden lachen en flirten. Naar zakken chips graaien, of naar Milka chocoladerepen. Slurpend van hun blikjes energydrink. Zo ging dat! Het woord ‘thinspiration’ las ik in die eerste brugpieperdagen. Ik begreep het meteen.
Jaren later kwam ik uit de jeugdkliniek terug. Krachteloos, met een sonde via mijn neus. ‘Ze heeft het overleefd!’ Ik herinner me dat mijn moeder huilde. Maar mijn ogen stonden vol angst, de angst is nooit gezakt.
Mijn moeder zegt dat ik anders ben. Op onze koelkast thuis staat: ‘Vertel mij van tevoren wat er gaat gebeuren.’ Hoe dat hier gaat? Ze maken me elke dag wakker met een antidepressivum. Dan om halftien de eerste sondevoeding, vaste prik. Maar vandaag was er om 10 over 10 nog niemand, een lawaai dat er van de afdeling kwam! Christine ging helemaal door het lint. De ochtend leek eeuwig te duren. En ik kon alleen maar aan mijn 39.8 kilo denken, telkens weer: te veel! Te veel!
Vroeger dacht ik niet in calorieën. Ik liep naar school en daarna door naar vioolles. Ik kon heel mooi Black Beauty-portretten schilderen en reed als beste paard. Ik was bang in het donker. ’s Nachts kwam mijn moeder en vertelde dan het sprookje over Doornroosje. Ik sliep in met mijn dromenvangster dichtbij op een stretcher. De rechter vroeg: ‘Bij wie ga je wonen?’ Ik kreeg te weinig tijd om erover na te denken! Mijn vader stond op en vertrok. Ik wacht nog steeds op hem.
Een begeleide woonplek is er in heel het land niet voor mij.
Op het whiteboard op de afdeling staat mijn naam met de dagen van de week erbij. Vanmorgen zag ik: mijn persoonlijk begeleider is een invaller. Jan van beeldende therapie zit ziek thuis, het dagprogramma is opgedeeld in groepjes van twee om het verspreidingsrisico te beperken. Bij het lezen kreeg ik hartkloppingen. Ik raak van streek van onbekende omstandigheden.
En precies op dat moment dat telefoontje. Nog zestien nachtjes, hield ik in mijn schrift bij. Ik heb het inktzwart weggekrast, ik stikte zowat van woede. ‘Zodra dit alles met de corona voorbij is, ben jij de eerste.’ Mijn vriendinnen wonen op kamers, studeren in Groningen, één in Delft. Maar een begeleide woonplek is er in heel het land niet voor mij.
En toen? Ze bleven onvermoeid de sonde telkens weer aanleggen, vijf man met schort, handschoenen en mondneusmasker op, een zich herhalende en pijnlijke strijd. Best, ik trek hem er toch wel weer uit. (Barst in tranen uit.) Sadisten! Ik weet niet waarom ik nog verdrietig word, na alles wat ik al heb meegemaakt. De arts stond bij de deur. Ze tekende op papier een nieuwe weekstructuur voor me, mijn tijdsloten voor verlof met rood omcirkeld. Wat zei ze toen precies? ‘Iedereen draagt op zijn beurt een steentje bij’? Ze komen in het ziekenhuis rampzalig tekort aan beschermingsmateriaal. Iedere keer dat ik met verlof ga, is er een kans dat ik het virus met me meedraag, de afdeling op, dat ik de verpleging nog eens extra blootstel door mijn sonde steeds uit te trekken. Of we het op een akkoordje konden gooien. Alsof ik omkoopbaar ben! De dokter vraagt, ergo: de dokter commandeert. Zo doen ze dat allemaal. Mij een zorg, ik doe mooi niet meer mee.
Doris ter Horst (1991) is werkzaam als arts in opleiding tot psychiater in het UMC Utrecht. Ze woont met haar man in Amsterdam. Haar debuutroman is in de maak.
Zep de Bruyn (1990) is illustrator, visueel ontwerper en redacteur werkzaam in Amsterdam en Eindhoven. Hij maakt 2D, 3D en bewegend beeld, vaak verhalend en zowel figuratief als expressief.