In dit verhaal neemt Tessel Veneboer je mee naar hartje Parijs. Een jonge vrouw en een oudere man treffen elkaar. Terwijl ze praten over films, de wijn en ‘de meertaligheid van zijn twee dochters’, verschuift haar blik op de stad om haar heen en op haarzelf.
Als ze hem het café ziet binnenkomen, draait ze haar hoofd naar het boek dat voor haar op tafel ligt. Vanuit haar ooghoek ziet ze hem plaatsnemen aan een tafel bij de deur. Ze kijkt op van het boek en steekt haar hand in de lucht, maar hij lijkt haar niet te registreren. Hij herkent haar niet. Misschien is hij, net als zij, iemand die zo stelselmatig op tijd is dat hij ervan uitgaat altijd de eerste te zijn. Enigszins verward legt ze haar hand terug op tafel. Hij zal haar vanzelf wel opmerken. Na een minuut of twee ziet ze hem vanuit haar ooghoek opstaan en een gebaar van herkenning maken. Hij schuift snel zijn tafeltje naar voren, waardoor een leeg bierglas tuimelt maar net niet omvalt. Zonder het bijna-ongeluk te registreren, loopt hij op haar af.
Eenmaal tegenover haar vraagt hij of ze echt limonade aan het drinken is. Ze haalt haar schouders op. Alhoewel er in dit café aan de toog moet worden besteld, wenkt hij de vrouw die verderop een tafeltje aan het schoonmaken is om een biertje te bestellen voor zichzelf. Doe mij ook maar een, zegt ze snel en iets te luid. Het is het einde van een hete zomerdag die ze heeft doorgebracht met menstruatiekrampen op een benauwd kantoor.
Tussen grote slokken bier door praten ze over zijn werk als politiek adviseur, de meertaligheid van zijn twee dochters (ze spreken vier talen) en klaagt hij over de bouwchaos in de stad. Ze moet van hem aannemen hoe slecht de wijn is in dit café, hier kan je niet anders dan bier drinken. Om die reden komt hij liever in het café verderop in de straat, daar is de wijn véél beter – daar hebben ze tenminste een degelijke Chardonnay – een feit dat hem in lachen doet uitbarsten.
Ondertussen goed beneveld kijkt ze om zich heen terwijl hij ratelt. De eigenares van het café niet meegerekend, is de man tegenover haar de oudste in de ruimte. Aan elk van de smalle tafeltjes zit een groepje twintigers met elegante tweedehands kleren, ze lachen en stoten elkaar vriendelijk aan terwijl ze handig sigaretten rollen.
De zenuwen die zich ’s middags samen met de menstruatiekrampen meester van haar hadden gemaakt, waren haar eigen schuld geweest. Ze had minder moeten zeggen van tevoren. Ze leunt achterover en kijkt langs hem heen het café in. Hij woont al lang in Parijs, maar groeide op in Duitsland. Ze probeert zich voor te stellen hoe zijn studententijd eruitzag. Schreef hij zijn scripties met de hand? Hij moet de val van de muur meegemaakt hebben als jonge twintiger.
Misschien is hij, net als zij, iemand die zo stelselmatig op tijd is dat hij ervan uitgaat altijd de eerste te zijn.
Middenin een verhaal over een ex, niet de moeder van zijn dochters maar een andere, wordt hij gebeld door een van zijn dochters. Op het scherm van zijn telefoon verschijnt een foto van een blond meisje van ongeveer tien jaar. Hij verontschuldigt zich, maar zij gebaart dat hij gerust op kan opnemen.
‘Hey kiddo.’
Als hij zijn dochter gerust begint te stellen over de aardrijkskundetoets van morgen staat ze op om naar de wc te gaan. Bij terugkomst zit hij met gekromde rug op zijn telefoon te scrollen. Zonder haar iets te vragen bestelt hij nog twee glazen bier. Zij vraagt hem of hij rookt, iets dat ze al wist van zijn profiel, maar ze vindt het prettig hem bij elke vraag van haar kant te zien opleven. Hij bevestigt verrast.
Buiten is het niet minder warm dan in het café maar er blaast een zachte wind door de straat. De donkere rue Saint-Séverin ligt er verlaten bij. Behalve het zachte gesprek van twee jongens in loshangende spijkerbroeken die hun strakgerolde sigaretten roken, is er hier van de drukke stad niet veel te horen. Als de jongens stoppen met praten werpt ze een blik hun kant op om te zien of ze luisteren naar de man naast wie ze tegen de muur staat geleund. Nu ze niet langer tegenover elkaar zitten, valt haar zijn bescheiden lengte op. Ze neemt een stap terug om het verschil minder zichtbaar te maken. Ze kijkt langs hem heen, naar de jongens die tegen de muur leunen en zacht tegen elkaar praten terwijl de man blijft vertellen.
Hij grinnikt over hoe zijn vrienden allemaal gescheiden zijn of een affaire hebben en geeft haar een klopje op haar schouder. ‘Had ik dat allemaal maar geweten op jouw leeftijd.’ Weer die verdomd harde lach. Zwijgend turen ze de straat in tot hij haar vraagt of ze ‘die Amerikaanse film over Parijs’ wel eens heeft gezien. Hij vindt het een prachtige film. Het deed hem Parijs door de ogen van een buitenstaander zien en de stad opnieuw waarderen. De Amerikaanse toeristenblik, denkt ze. En natuurlijk houdt hij van Parijs. Hij had al twee keer laten vallen dat hij onderaan de Sacré-coeur woont.
Ze moet die film echt eens zien, dringt hij aan. Hij baalt dat hij niet op de titel kan komen. Ze mompelt de eerste titel die in haar opkomt maar hij hoort haar niet. Ze weet behoorlijk zeker dat ze weet welke film hij bedoelt en noemt de titel nog een keer, maar dan in het Frans. Tevergeefs. Hij gaat door. ‘Je weet wel, zo’n film van een bekende Amerikaanse regisseur. Hij heeft meer films gemaakt met steden in de titel.
‘Komen er misschien schrijvers voor in de film?’ vraagt ze. Klopt, de film gaat over beroemde schrijvers die in Parijs geleefd hebben. Wie dan, pretendeert ze, misschien een van die Amerikanen? Scott Fitzgerald of bijvoorbeeld Hemingway? Met verbazing stemt hij in, ze spelen allebei een belangrijke rol in de film, en neemt een stevige slok. Ze bekijkt de rimpels op zijn gezicht terwijl hij vertelt hoe hij na het zien van de Amerikaanse film het bioscoopje in Montmartre uitliep en spontaan een wandeling langs de Seine maakte. Heerlijk was die wandeling geweest, om zijn omgeving eens echt goed in zich op te nemen en te genieten van de schoonheid van de stad.
*
Een dag eerder had zij de Boulevard Raspail afgestruind op zoek naar een cadeau. Het boek moest tweedehands zijn want de ontvanger mocht niet denken dat ze veel moeite doet voor een souvenir. Lichte lectuur maar persoonlijk, zo’n cadeau past bij een nog ongevormde vriendschap. Op de lange boulevard ging ze elke winkel met ‘occasions’ binnen en liet haar vingers over de lange rijen boeken glijden. Alle boeken die bij de letter G waren ondergebracht, flipte ze met een vinger naar zich toe, maar zonder dat het gewilde boek tevoorschijn kwam, duwde ze de rijen kaften steeds weer terug op hun plek. Dit ritueel had ze herhaald bij elke doos boeken die ze tegenkwam op de boulevard. Hoe langer het niet lukte om het betreffende boek te vinden, hoe meer alle andere mogelijke romans die ze in principe net zo goed cadeau zou kunnen doen haar tegen begonnen te staan. Bij de metrohalte aan het einde van de lange boulevard liet ze zich door de roltrap naar het ondergrondse voeren, waar de koelte haar frustratie enigszins verlichtte.
*
Zijn sigaret is al tien minuten op maar ze staan nog tegen de muur naast het café aangeleund. De twee spijkerbroeken stampen hun sigaretten uit op de grond en lopen naar binnen. Een van de twee kijkt haar strak aan terwijl hij de deur openhoudt voor zijn vriend. Haar blik volgt zijn rug als hij plaatsneemt op een kruk aan de toog en met twee vingers zijn bestelling doorgeeft.
Ze weet behoorlijk zeker dat ze weet welke film hij bedoelt en noemt de titel nog een keer, maar dan in het Frans. Tevergeefs.
Ze stelt voor om naar zijn huis te gaan. De twee straten die ze naar zijn huis afleggen, zwijgen ze. Ze voelt zich moe worden en de krampen in haar onderbuik verergeren. Als ze achter hem aan een smal trappenhuis opklimt naar de derde verdieping ziet ze zichzelf. In zijn woonkamer met hoge plafonds en gevulde boekenkasten lijkt hij alweer zo klein. Hij verontschuldigt zich dat hij geen goeie wijn in huis heeft, terwijl dat toch echt zijn ding is. Ze gaat op de bank zitten en gebaart dat hij naast haar moet komen zitten. Ze praten over zijn studietijd, zijn ‘quartier’, het aantal vierkante meters van zijn appartement en over de boeken in zijn kast die ze allebei gelezen hebben. Ondertussen onderneemt hij geen enkele poging om dichter bij haar te komen.
*
‘s Ochtends ligt ze op zijn bank terwijl hij papieren ordent en haar vertelt over een goeie vriend van hem die via een datingapp een meisje ontmoette dat hem verzocht haar in de lift van een hotel te ontmoeten, haar in de kamer tweehonderd euro te overhandigen en haar daarna, hij verontschuldigt zich eerst voordat hij de woorden uitspreekt, te neuken als een hoer. Als ze hem een paar logistieke vragen voorlegt – bleef dat meisje dan in de lift op en neer gaan tot hij binnenstapte, had ze hem van tevoren gezegd wat ze zou dragen zodat hij haar kon herkennen – blijkt dat hij het zelf was geweest die haar wens om betaald te worden voor seks had ingewilligd.
*
Als ze een paar dagen later de rue Saint-Séverin langsloopt, denkt ze aan zijn handen. Ze had het vertederend gevonden dat hij om James Salter kon huilen, maar een man die met zoveel oprechte bewondering over Woody Allen spreekt, kan ze moeilijk serieus nemen. Hij had zelfs letterlijk geciteerd uit de film. ‘Paris is the most beautiful in the rain.’ Om het dubieuze gedrag van de regisseur gaf ze niet veel, maar had ze dat romantisch moeten vinden? De namen van grote kunstenaars en schrijvers die Parijs heeft voortgebracht, werden aan haar overhandigd alsof ze zelf nog nooit een geschiedenisboek had opengeslagen. Tegen wie sprak hij eigenlijk? Deed het er toe tegen wie hij had gesproken?
Maar, denkt ze nu, als ze ergens dat cadeau zou moeten kunnen vinden, is het in deze stad. Ze verlaat de rue Saint-Séverin en slaat de hoek om naar een grote boulevard. In de steeg klonk het verkeer ver weg, maar op de boulevard wordt ze omringd door ongeduldig getoeter en piepende banden. Onder een luifel van het zoveelste antiquariaat bekijkt ze de stapels boeken die in houten kisten zijn gestouwd. Behendig beweegt ze alle exemplaren bij de G naar zich toe tot ze eindelijk de naam van de betreffende auteur ziet verschijnen. Haar opwinding maakt meteen plaats voor teleurstelling, want het blijkt een andere titel te zijn van dezelfde auteur. Een roman die ze zelf niet gelezen heeft en dus moeilijker cadeau kan doen. Ze wil juist die ene ervaring doorgeven. De lange elegante zinnen die op een mechanisch ritme lijken te zijn geschreven en hoe G het Parijse nachtleven vult met bezwete lichamen, veelbelovende outfits, muziek en gefluisterde gesprekken. Ze koopt het versleten exemplaar van de verkeerde roman voor zichzelf.
Als ze vanonder de luifel van de boekhandel de hectische boulevard op stapt begint het te regenen. Ze loopt over de steeds leger wordende stoep en passeert opeengehoopte groepjes mensen die zich verschuilen onder het glas van bushokjes, gestreepte luifels, en parasols van restaurants. Ze glimlacht. Natuurlijk, nu moet ze hem gelijk geven: de uitgestrekte straten, grommende rijen auto’s, de telefoongesprekken die haar passeren, de natte straatstenen. De stad klinkt anders.
Deze tekst kwam tot stand in het kader van een residentieproject van het Vlaams-Nederlands Huis deBuren in samenwerking met de stichting Biermans-Lapôtre.
Tessel Veneboer is als doctoraatsstudent verbonden aan de vakgroep Engelse letterkunde van de Universiteit Gent waar ze de rol van seksualiteit in hedendaagse experimentele literatuur onderzoekt.
Jaantje Anna maakt graag illustraties over haar grootste inspiratiebron: mensen. Ze trekt er graag op uit om contact te maken met mensen om ze vervolgens vast te leggen in beeld! Dit doet ze graag met verschillende (grafische)technieken en zoals hier ook bij de verhalen van anderen.