Nog niet zo heel lang geleden was Rutger plotseling opgebrand. Hij stopte met lijstjes maken, leerde stilzitten en vond een balans tussen relativeren en zwelgen. “Hé! Ik PROBEER hier te MEDITEREN, ja?!”
1.
Ik had pijn in mijn armen. Elke keer als ik achter mijn laptop zat te schrijven, begonnen mijn polsen krampachtig te pulseren. Na een korte pauze ging het vaak wel weer, en soms negeerde ik de pijn tot mijn werk af was. Maar al snel kon ik het nog geen uur volhouden, toen nog geen half uur, toen nog maar een kwartier. Op een middag googelde ik met moeite de symptomen van RSI en stelde na het lezen van een paar webpagina's de zelfdiagnose. Hieruit volgde een Plan van Aanpak: ik zou een speciaal toetsenbord en muis kopen, mijn laptop op een verhoging plaatsen en via een bevriende RSI-patiënt aan een masseur en een fysiotherapeut komen. Dit moest zo snel mogelijk opgelost worden.
Een collega vertelde me dat RSI niet bestond. Althans, men had nooit bewezen dat de werkhouding invloed heeft op de armspieren. “Veel onderzoekers denken dat het alleen maar psychisch is”, zei ze. “Je zou in principe met je benen in je nek en ondersteboven hangend moeten kunnen typen, als je maar ontspannen bent.” Ik lachte zenuwachtig. Misschien was ik ook wel iets te druk. Ik had mijn baan als hoofdredacteur van een online tijdschrift opgezegd en wilde mijn post in de laatste maanden zo goed mogelijk achterlaten. Daarnaast schreef ik maandelijks meerdere artikelen en een tweewekelijkse column. Gelukkig verdiende ik goed, waardoor ik kon besluiten om in de zomer twee maanden vrij te nemen.
Op mijn afscheidsborrel merkte ik voor het eerst dat er iets met mijn emoties aan de hand was. Terwijl ik door het plakboek bladerde en naar speeches luisterde, voelde ik niets. Ik zocht in mijn buik en borst naar de ontroering en melancholie die ik zou moeten ervaren, maar tastte in het duister. Mannen sloegen me op de schouder en vrouwen omhelsden me. Ik klom zelf op een stoel en hield het praatje dat ik al maandenlang in mijn hoofd geoefend had. Maar ik was er niet bij. Niet echt. Ik was een toeschouwer van mijn eigen ervaring. Het was beangstigend, maar ik probeerde kalm te blijven. Het zou wel over gaan.
Intussen naderde de eerste dag van mijn lange vakantie. Ik stelde het een week uit om mijn opvolger in te werken. Nog een week om een artikel af te maken. Nog een paar dagen om mijn laatste column te schrijven. Nadat ik de correcties had doorgevoerd en het stuk naar de redactie had gestuurd, ging de pijn in mijn armen niet meer weg. Ik liep over straat met pijn in mijn armen, smeerde een boterham met pijn in mijn armen, lag wakker met pijn in mijn armen. Tijdens een weekend in Zeeland verdwenen de krampen even. Maar in de auto terug naar Amsterdam kwamen ze langzaam weer opzetten, steeds sterker naarmate we de stadsgrenzen naderden, als een metaaldetector in de buurt van een verroeste staaf.
Ik lag uren in bed naar het plafond te staren, als een Duitse nihilist.
Ik dacht aan mijn Plan van Aanpak, maar ontdekte dat je bij dagelijkse beslissingen afhankelijk bent van kleine gevoelens. Heb ik zin in taart? Wil ik even naar buiten? Welke vriend zal ik bellen? Normaliter toets je zo'n mogelijke handeling even aan je intuïtie, maar ik had geen idee. Omdat ik niets meer voelde, deed ik ook niets meer. Ik lag uren in bed naar het plafond te staren, als een Duitse nihilist. Bij een depressie had ik altijd een heel dramatisch beeld gehad, met veel tranen, cellomuziek en staren uit een raam waar de regen tegenaan slaat. Maar dit was vooral heel saai.
En nu lag ik daar
Een burn-out. Mijn eerste reactie was: hè nee. Veel mensen in mijn omgeving hadden een burn-out gehad. Ik had natuurlijk de documentaire Alles Wat We Wilden (2010) gezien, waarin overambitieuze twintigers onder de druk bezweken. Hoewel ik meeleefde met de tragische verhalen over dagenlange huilbuien, pleinvrees en oververmoeidheid, kon ik niet voorkomen dat ik het altijd ook wat aanstellerig vond klinken. “Ja, ik ben volledig opgebrand door mijn artistieke vrijheid en de sociale druk van Facebook.” Kom op zeg. Dat zou mij niet overkomen. En nu lag ik daar. Ik vond het allemaal zo ontzettend overdreven van mezelf.
Dit moest zo snel mogelijk opgelost worden. Op internet las ik talloze verhalen over het traject na een burn-out, en concentreerde me op degenen met het snelste herstel: drie maanden, een maand, twee weken. De treurige blogs van mensen die tien jaar later nog steeds niet naar de supermarkt durfden, negeerde ik. Als er een pil was geweest die me in een klap kon genezen, had ik hem direct zonder glaasje water doorgeslikt.
Op een zonnige zomermiddag belde mijn broertje me voor een biertje op het terras. Ik kwam uit mijn bed, deed mijn zonnebril op en probeerde zo normaal mogelijk te doen. Ik maakte te veel grapjes en grijnsde zo ontspannen dat mijn kaak er pijn van deed. Tot mijn broer me bij mijn schouder pakte, me aankeek en zei: “Rut, het gaat niet goed met je. Ik zie het aan je. Je hebt een probleem, en het herstel gaat heel lang duren. Dat moet je accepteren.” Ik knikte, nog niet helemaal overtuigd. De volgende dag keek ik in bed een documentaire over Marina Abramovich en ik moest plotseling keihard huilen, een uur lang. Het voelde zo goed dat ik de rest van de week zoveel mogelijk sentimentele filmpjes keek, om te kunnen grienen als een schoolmeisje. De liedjes van Marco Borsato bleken het beste te werken. “Hoe vertel je iemand dat de aarde niet meer rond is, dat de vogels niet meer vliegen, en de zon niet langer schijnt?” Inderdaad Marco, inderdaad.
2.
Ik moest helemaal opnieuw beginnen. In de supermarkt schuifelde ik als een oud mannetje door de gangpaden, nauwelijks in staat om mijn boodschappen te kiezen. Bij de huishoudelijke producten stond een deftige mevrouw, die na een blik in mijn richting snel wegliep. Ik keek over mijn schouder, op zoek naar de viezerik die haar zo aan het schrikken had gemaakt, maar realiseerde me al snel dat ik degene was die haar had weggejaagd. Buiten gaf ik een euro aan de Daklozenkrantverkoper. Hij keek me even aan en drukte de munt toen terug in mijn hand.
Het herstel begon met een boek dat ik toevallig een half jaar eerder gekocht had. De titel Leer ons stil te zitten – Een scepticus zoekt zin en gezondheid (2010) had me geïntrigeerd, omdat ik zelf net met enige scepsis aan yoga was begonnen. De Britse schrijver Tim Parks ging gebukt onder hevige pijnen in zijn bekken, pijnen die er zelfs voor zorgden dat hij zijn romans staand moest schrijven. Hij ondergaat allerlei tests aan zijn prostaat, maar blijkt fysiek gezond te zijn. Langzaam maar zeker laat de rationele Parks zich overtuigen door de Oosterse filosofie. Een Indiase dokter vertelt hem dat hij nooit van de pijn af komt als hij niet iets doet met “de tegenstellingen in zijn karakter”. Als Parks hem vraagt of hij bedoelt dat zijn probleem psychosomatisch is, glimlacht de dokter en legt hem uit dat je dat woord alleen gebruikt als je gelooft in de scheiding van lichaam en geest.
Ik was hyperambitieus, geobsedeerd door succes, en zag alles als een prestatie.
Tegenstellingen in je karakter. Een interne strijd. Het verhaal van Parks kwam me bekend voor. Net als hij poetste ik zo hard mijn tanden dat ik de borstel na een paar weken al kon weggooien. Als jongetje sloeg ik mijn rackets krom op de harde ondergrond van de tennisbaan, en nu kreeg ik het op het voetbalveld vaak met tegenstanders aan de stok. Ik was hyperambitieus, geobsedeerd door succes, en zag alles als een prestatie. Ik besefte dat ik pijn in mijn armen had omdat ik onbewust de hele dag mijn vuisten balde, alsof ik een betere versie van mezelf wilde uitpersen.
Het maakt niet uit hoeveel uren je werkt, maar met welke instelling je dat doet. Je kunt ontspannen werken, en gespannen op vakantie gaan. Mijn yogalerares zei, als ik een lastige pose met een gespannen kaak en veel gesnuif probeerde uit te voeren: “Je hoeft niet alles op kracht te doen. Vertrouw de zwaartekracht.” Voor ze wegliep voegde ze nog toe: “Als je beter gaat ademhalen, zul je ook minder zweten.” Ik keek om me heen en zag dat ik inderdaad de enige van het klasje was wiens shirt na een kwartier al doorweekt was.
Loslaten
Loslaten, dat was mijn taak. De lepel laten buigen door je te realiseren dat de lepel niet bestaat. Ik googelde op “letting go” en bladerde urenlang door de talloze citaten van goeroes en beroemdheden, alsof het in mijn hoofd prenten van die wijze zinnen me zou leren hoe dat moest. Ik maakte lange lijsten in mijn notitieboek, die er ongeveer zo uitzagen:
Symptomen
- Pijn in armen
- Apathie
- Geen keuzes kunnen maken
- Huilen (soms)
- Snel moe
- Bang
- Agressief
Oorzaken
- Werk
- Perfectionisme
- Control freak
- Alles (zelfs vriendschap en liefde) als werk zien
- Geen kwetsbaarheid
- Niet kunnen loslaten
“Oplossingen”
- Minder denken in nut en efficiëntie
- Yoga
- Loslaten
- Lief zijn voor jezelf
- Minder nadenken (haha)
- Niet alles zien in “problemen” en “oplossingen”
- Stoppen met lijstjes
Tim Parks stuit op een boek van een Amerikaanse professor, die ontspanningsoefeningen voor zijn soort pijn voorschrijft. Hij gaat liggen en concentreert zich op zijn lichaam, dat hij tot dan toe slechts als een voertuig voor zijn geest heeft gezien. De pijn wordt minder. Via een bevriende shiatsumasseur komt hij in aanraking met vipassana-meditatie. Na een moeizaam begin ontdekt hij dat de stilte in zijn hoofd hem dichter bij zichzelf brengt. Hij moet al zijn Westerse cynisme laten varen, maar na een tiendaagse retraite is de pijn nagenoeg verdwenen. Parks mediteert nu elke dag.
Mijn vriendin haatte Tim Parks. “Dit boek! Dit boek!” schreeuwde ik regelmatig.
Mijn vriendin haatte Tim Parks. Tijdens onze eerste vakantie las ik telkens stukjes uit het boek aan haar voor. Ik onderstreepte zinnen en slaakte bewonderende leeskreetjes. “Dit boek! Dit boek!” schreeuwde ik regelmatig, terwijl ik het als een schat in de lucht hield en zij deed alsof ze sliep. Dit boek was mijn redding en ik kon er niet over ophouden. Ik wilde de zinnen opeten om ze een deel van me te laten worden.
Ironisch genoeg ontdekt Parks tijdens de meditatiesessies dat woorden zijn probleem veroorzaakten. Als schrijver is hij de hele dag bezig met het analyseren van de wereld om ons heen; de taal is zijn instrument om de wereld te vangen en af te kaderen. Zo denkt hij controle over de willekeur van ons bestaan te hebben, maar eigenlijk is hij hierdoor te ver van de realiteit en zichzelf af komen te staan. Hij gebruikt alleen maar spierkracht, en nooit de zwaartekracht. Meditatie draait om het tijdelijk loslaten van woorden, waardoor je de ervaring niet meteen in een kader plaatst en je je intuïtie weer vertrouwt. Parks vraagt zich af of hij moet stoppen met schrijven, om de taal definitief uit zijn leven te bannen. Maar als hij zich op een ochtend tijdens de retraite één voelt met de suikerpot en de jongen met dreadlocks tegenover hem, besluit hij dat enige afstand ook wel prettig is.
3.
Ik besloot om net als Tim Parks mijn cynisme opzij te zetten en overal voor open te staan. Via een vriend kwam ik bij een 'zijnstherapeut' terecht.
Op een middag belde ik bij haar aan. Een keurige vrouw met rode lippenstift deed de deur open en vroeg of ik mijn schoenen uit wilde doen. “Mooie schoenen heb je”, merkte ze op met haar dromerige stem, terwijl ik mijn veters losmaakte. Zij droeg een witte katoenen blouse met kleine zwarte verticale strepen. Haar witte sokjes waren van hetzelfde patroon voorzien, maar hier liepen de zwarte streepjes horizontaal. De geur van wierook zweefde door de ruimte en aan weerszijden van de woonkamer lagen een kussen en een placemat op de grond. Ze nodigde me uit om op een van de kussens te gaan zitten en schonk thee voor me in. Toen ze zelf tegenover me in de kleermakerszit plaatsnam, zag ik hoe de streepjes van haar sokken in deze houding opeens ook verticaal liepen en zo naadloos overgingen in de streepjes op haar blouse. Door een simpele draai van haar voeten viel haar hele outfit op zijn plek. Een hallucinerende ervaring, waarover ongetwijfeld nagedacht was.
Psychopaat zeker? Nee, een narcist
Ze begon vragen te stellen en maakte intussen notities. Ik probeerde mijn verhaal met grapjes en anekdotes te relativeren, maar kreeg geen reactie. Sterker nog, naarmate de sessie vorderde begon mijn zijnstherapeut zich steeds openlijker aan mijn nonchalante houding te ergeren. Na een uur zei ze: “Zo.” Ik glimlachte: “U heeft daar zeker alle kenmerken van een psychopaat kunnen opschrijven?” “Nee,” antwoordde ze met een vinnige blik, “van een narcist.” De Vijfde Symfonie van Beethoven schalde door de kamer. “Zullen we een vervolgafspraak maken?” vroeg ze, nu weer haar keurige zelf. “Nou, ik wil er graag nog even over nadenken… Of dit wel klikt.” Haar ogen schoten opnieuw vol vuur. “Goed, dan laten we het hierbij”, zei ze op de quasiluchtige manier van iemand die niet wil toegeven dat hij beledigd is. “Je weet dat ik contant betaald wil worden?” “Ehm nee, excuses. Kan ik het misschien overmaken?” Ze stond op, rommelde in een laatje en overhandigde me een envelop. “Hier om de hoek is een Albert Heijn waar je kunt pinnen. Doe het maar in de brievenbus. Dat moet in tien minuten te doen zijn.” Toen ik haar even later via de intercom vertelde dat de transactie voltooid was, zei ze: “Oké”, en hing op.
Andere mensen boden effectievere hulp. In navolging van Parks bezocht ik een shiatsumasseur, met een zachte, zalvende stem en Indonesisch accent. “Rustig maar Rutger, rustig maar,” sprak hij kalm boven mijn gekerm uit, terwijl hij op spieren drukte waarvan ik niet eens wist dat ik ze had. Zijn adviezen waren een vreemde mengeling van wetenschappelijke kennis en kwakzalverij. “Een zenuw in je onderrug is bekneld. Dat kun je oplossen door met een handdoek vol geschaafde gember in bad te gaan.” Een fysiotherapeut hielp me om sterker te worden; de pijn verdween langzaam. Bij yoga lukte het me steeds beter om me aan de zwaartekracht over te geven en met mijn nieuwe therapeut lichtte ik mijn hele leven door. Eigenlijk had ik tot dat moment heel veel verkeerd gedaan. Ik moest alles opnieuw leren. Mijn burn-out (of hoe je het ook noemen wilt) was een noodlot geweest, het onvermijdelijke eindpunt van een lange reeks verkeerde beslissingen en zelfbeschadigende patronen.
En… Daar breekt Lemm.
We zijn allemaal bang voor onze angst. Dat onbehagen dooft ieder op zijn eigen manier: de een eet zes chocoladerepen, de ander gaat naar de hoeren. De een geeft duizend euro uit aan kleren, de ander bijt op zijn nagels. Ik stelde mezelf gerust door te rationaliseren. Zelfs tijdens een huilbui analyseerde ik mezelf als een wielercommentator: “En… Daar breekt Lemm. Goede, stevige tranen. Dit is het gejank dat we van deze man gewend zijn! Prach-tig om dit mee te maken!” Als er iets mis was, probeerde ik het meteen te begrijpen en op te lossen. Dat lukte vaak zo goed, dat ik zelfs de toekomst op die manier probeerde te overmeesteren. Onder de douche voerde ik alvast de gesprekken met de mensen die ik op het feestje van die avond zou tegenkomen.
De wereld was een grote ingewikkelde wiskundesom; ik moest voortdurend scherp zijn om hem te kunnen kraken. Maar niet alles is op die manier te beheersen. Het leven overweldigt je vaker dan je zou willen. Op dat soort momenten reageerde ik dan weer veel te emotioneel of zelfs agressief. Het was alles of niets.
Ik spoelde mijn verwarring weg met e-mail, porno, voetbalnieuws, Facebook, Youtube, Facebook, porno, Twitter.
Als mijn logica niet toereikend bleek, was er altijd nog het internet. Ik spoelde mijn verwarring weg met e-mail, porno, voetbalnieuws, Facebook, Youtube, Facebook, porno, Twitter. Lege updates, om maar niet alleen te zijn met gevoelens die ik niet begreep. Wanhopig op zoek naar dat ene berichtje waarin staat dat alles goed zal komen. Als het met schrijven niet lukte, klikte ik gedachteloos op het Firefox-icoon, ook als ik geen internetverbinding had. Soms surfte ik naar Facebook terwijl ik al op Facebook zat. Zo groeide de afstand tussen mijn gevoel en mijn verstand. Logisch dat mijn emoties een sabbatical namen: er werd toch nooit naar ze geluisterd. Toen ze hun koffers pakten en vertrokken, realiseerde ik me pas dat ik ze zou missen, maar ze staken hun middelvingers op en reden weg in een taxi.
Ik was lang niet de enige die het moeilijk had; om me heen vielen mijn vrienden bij bosjes neer, gebroken door zichzelf. Anderen durfden nu pas toe te geven dat ze al jarenlang in therapie waren. In het café analyseerden we onze therapeuten zoals zij ons analyseerden: “Hoe was de sessie van deze week? Doet die van jou je ook aan je vader denken?” Tijdens een vakantie met een groep vrienden keek ik om me heen en zag de halve DSM-catalogus: we hadden boulimia, Asperger, alcoholisme, manische depressie, ADHD. Check, check, check. Ik keek praatfilms van Woody Allen, zoals Hannah and her Sisters of Annie Hall, en schrok ervan hoe herkenbaar de gesprekken van deze New Yorkse neuroten waren, terwijl zij veertig waren, en wij eind twintig. Iedereen is gek, maar bij ons was het wel erg vroeg begonnen.
4.
Mijn herstel was als een computerspel. Als ik iets echt goed begreep, mocht ik een level verder, maar anders moest ik steeds weer bij mijn laatste save point beginnen. Elke keer dat ik dacht dat het wel weer goed ging, kreeg ik een terugval. Soms verzette ik me tegen de verandering, omdat ik bang was dat ik zou veranderen in een ambitieloze, humorloze, veel te blije hippie. Op moeilijke momenten hield ik me vast aan Engelse citaten die ik als een mantra herhaalde. "Two steps forward, one step back. It takes as long as it takes. This too shall pass. No worthy problem was ever solved within the plane of its original conception. "
Als je revalideert van een fysieke of mentale klap, moet je een balans vinden tussen relativeren en zwelgen. Je kunt niet doen alsof er niets aan de hand is, maar je moet ook niet je herstel je leven laten bepalen. Daarnaast wordt je nauwelijks de tijd gegund. Het leven zegt niet: “Ik houd alle andere dramatische ontwikkelingen wel even tegen en zorg ervoor dat je genoeg geld hebt. Pak jij maar even je rust, knul.” Je moet door, voorzichtig. Mijn probleem was dat ik meteen een oplossing wilde. Ik stopte met lijstjes maken, en probeerde niet meer de formule te kraken. Ik moest de kloof tussen mezelf en de wereld verkleinen. Je kunt iemand niet laten ontspannen door vlakbij zijn gezicht “ONTSPAN! ONTSPAN!” te schreeuwen. Loslaten. Stapje voor stapje kroop ik uit mijn hol.
Indeed a long e-mail
Na een paar maanden achterhaalde ik via-via het e-mailadres van Tim Parks. Ik schreef hem een veel te lange mail, waarin ik zelfs mijn seksuele problemen deelde. Het was de klassieke fout, waarbij een lezer door de eerlijke toon van een boek de illusie krijgt dat hij de schrijver kent, en dat de beste man geïnteresseerd is in zijn verhaal. Parks schreef me een korte e-mail terug, waarin hij Brits-beleefd kenbaar maakte geen behoefte te hebben aan verder contact (“It was indeed a long e-mail”). Maar hij schreef ook: “Naturally, I recognize the frenetic misapplication of a certain kind of intelligence in places where it doesn't help.” Hij raadde me Zen in the Art of Archery (1953) van Eugen Herrigel aan. In de eerste zinnen van dat boekje werd de levensinstelling die ik nu nastreefde, nauwkeurig beschreven:
“If one really wishes to be master of an art, technical knowledge of it is not enough. One has to transcend technique so that the art becomes and 'artless art' growing out of the Unconscious.”
“Hé! Ik PROBEER hier te MEDITEREN, ja?!”
Zo nu en dan zat of stond ik stil, met mijn ogen dicht. Toen ik las dat helden als David Lynch, Josh Homme en Jerry Seinfeld ook aan meditatie deden, was ik overtuigd. Soms gebeurde er dan opeens iets magisch. Spieren begonnen spasmes te maken en er trok een deken van rust over me heen. Vaak lukte het voor geen meter. Als lawaaiige kinderen op straat aan het spelen waren, had ik zin om het raam open te gooien en te roepen: “Hé! Ik PROBEER hier te MEDITEREN, ja?!” Ik deed mijn best om me niet te schamen als ik vrienden over mijn nieuwe zweverigheid vertelde. Op een keer kwam ik na een yogales naar buiten, en ademde bij mijn fiets nog even rustig met mijn ogen dicht een paar keer in en uit. Ik had echter niet door dat het donkere raam waartegen ik geparkeerd stond doorschijnend was, waardoor een klas vol studenten me na mijn Zen-moment spottend aanstaarde.
De eerste gevoelens die terugkwamen, waren niet de makkelijkste. Paranoia, verdriet, woede, angst. Toen mijn broertje me tijdens een potje squash inmaakte, werd ik zo ziedend dat ik het racket in een hoek smeet en het glazen hokje uitstormde. Ik werd huilend wakker uit de meest verschrikkelijke nachtmerries en was bang als een kind als ik alleen thuis was. Toch verwelkomde ik deze plaaggeesten als oude vrienden. In de maanden daarna kreeg ik de beschikking over de betere smaken: vrolijkheid, lust, geestdrift, verwantschap. En uiteindelijk ook: liefde.
Ik zou graag willen eindigen bij het aha-moment, toen alles samenviel en mijn herstel met vuurwerk voltooid werd. Zo werkt het niet, helaas. Het gaat veel beter, maar oude gewoonten slijten langzaam. Je kunt ook niet alles oplossen. Soms val ik terug. Sommige weken zijn nog steeds moeilijk. Toch ben ik vooral blij dat ik opnieuw heb moeten beginnen; dat ik werd gedwongen vragen te stellen die ik anders nog jaren voor me uit had geschoven, of misschien wel de rest van mijn leven had ontweken. Ik heb geleerd het onbetrouwbare leven te vertrouwen. Dat is zwaar en een beetje aanstellerig, maar ik kan het iedereen aanraden.
Rutger Lemm is schrijver, grappenmaker en scenarist. In 2015 verscheen zijn debuut, 'Een grootse mislukking'. Hij is een van de oprichters van Hard//hoofd.
Agnes Loonstra is een illustrator uit Utrecht die, naast het maken van kleurrijke en humoristische illustraties en animaties, ook zangeres is in de Nu-Folk band Wooden Soldiers en retro-act Charmony. Ze houdt ook erg van katten en elpees.