Waarom willen mensen een dier laten opzetten, en wat beweegt de vakmensen die dat doen? Sarah gaat op bezoek bij een taxidermist.
Het eerste wat ik zie zijn de ogen. Glanzende tijgerogen. Weke reeënogen. De priemende ogen van een albino-egel. De wijd opengesperde blik van een uil. Ze staren me aan vanaf de muren, levenloos, maar levensecht. Gek dat die ogen me zo opvallen, want juist die zijn gewoon van glas. Heel vernuftig gemaakt, met iridiscerende werking en alles, maar toch: gewoon glas. Ze zijn nooit levend geweest, in tegenstelling tot de beesten waar ze aan vast zitten. Herten, konijntjes, een struisvogel, zelfs een nijlpaardenkop zie ik. Ze hangen in de ontvangstruimte van Taxidermy Studio Bouten & Zoon V.O.F. in Venlo, voorzien van naamkaartjes, wachtend om opgehaald te worden door klanten.
Afgezien van de ogen en hun dode eigenaren ziet de ontvangstruimte van Bouten & Zoon er uit zoals je van een ontvangstruimte op een bedrijventerrein zou verwachten. In het midden staat een grote, witte tafel met wat stoelen eromheen. Op de tafel een verlaten bekertje koffie. Naast de tafel een bak met tijdschriften. Grijze vloerbedekking, een systeemplafond, tl-verlichting. Marianne, een moederlijke secretaresse met kort haar en een turkooizen trui, vraagt me om even plaats te nemen; preparateur Maurice komt zo.
Fascinatie vermengd met lichte afkeer
Maurice Bouten is wereldkampioen Trofeekoppen Prepareren en de jongste van vier generaties dierenopzetters bij Taxidermy Studio Bouten & Zoon. Hij gaat me vandaag alles vertellen over zijn vak. Al jaren ben ik geïntrigeerd door het fenomeen taxidermie. Waar die fascinatie, vermengd met een lichte afkeer, vandaan komt, weet ik niet, maar dat ik niet alleen ben in mijn interesse is duidelijk. Steeds meer kunstenaars gebruiken opgezette dieren in hun werk, liefhebbers leggen duizenden euro’s neer voor een mooi exemplaar, en vorig jaar opende in Nijmegen nog een winkel gespecialiseerd in taxidermie. Wat trekt mensen hierin aan? Wie zijn de mensen die dit soort dingen maken? En wat doen ze precies?
Maurice’ eigen ogen zijn donker en vriendelijk. Hij straalt iets zo zachtaardigs uit dat ik me maar moeilijk voor kan stellen dat hij het liefste in dode dieren snijdt - zou hij niet meer op zijn plek zijn in een dierenasiel? Ergens met levende, warme, zachte dieren? We drinken een kopje automaatkoffie en dan laat Maurice me het bedrijf zien. Op weg naar het atelier, waar het echte opzetwerk gebeurt, lopen we door een hal vol muurhoge ladekasten. ‘Bevergebitten’ lees ik op een etiket, daarnaast: ‘Wilde zwijnentanden’. Maurice opent een lade en laat me een tong voelen: hard, glad plastic met fijne ribbels bovenop. ‘Deze is voor een leeuw.’ Misschien krijgt de leeuw waar hij en zijn collega’s deze week aan werken wel zo’n tong, maar zover zijn ze nog niet.
Ik word bijna onpasselijk van de stank. Wat is dat? 'Oh, Jonne heeft net een schedel doorgezaagd'
Zodra we het atelier binnen lopen, word ik bijna onpasselijk van de stank. Het is alsof er iets verbrand is dat niet verbrand had mogen worden. Wat is dat? ‘Oh’, zegt Maurice, ‘Jonne heeft net een schedel doorgezaagd.’ Jonne is een blonde jongen van een jaar of twintig die bij Maurice in de leer is. Als ik aan hem wordt voorgesteld, is hij net bezig om de zojuist doorgezaagde marterschedel in een bankklem te bevestigen.
In zijn vrije tijd is Jonne een fanatieke jager, iets wat hij gemeen heeft met veel klanten van Bouten & Zoon. Ze nemen hun buit mee naar de taxidermie-studio, zodat een van de preparateurs er iets moois van kan maken voor hun toonzaal. Daar stallen ze hun mooiste schatten uit. Soms gaat Maurice wel eens bij die klanten thuis kijken. Eén van hen, een rijke Duitser, maakte van zijn tweede huis een museum, vol met zijn trofeeën.
De leeuw van deze week komt uit Kameroen. Hij is zo groot dat de standaard kunststof mal die Maurice voor leeuwen gebruikt niet paste, de huid zat er veel te los omheen. Maurice heeft de mal daarom doormidden gezaagd en een nieuw stuk in het midden toegevoegd. Zijn collega Luuk (rond brilletje, geruit overhemd, en zwart schort), is in het atelier bezig om het vel bij de poten aan elkaar te naaien. Dat gaat allemaal met de hand, een tijdrovende klus. Naast Luuk legt zijn collega Chris (armen vol tatoeages, zwart t-shirt met de naam van een rockband er op) de laatste hand aan een trofeekop van een damhert. De radio staat aan, af en toe fluit iemand zachtjes mee.
‘Wil je de jager zien die deze heeft geschoten?’ vraagt Maurice. Hij wijst naar een foto in een tijdschrift dat open op de werktafel ligt, een vakblad voor jagers. Op de foto staat een vrouw in safaripak naast een geschoten leeuw. Trots lacht ze in de camera. ‘Ja’, merkt Luuk op, je ziet steeds meer vrouwelijke jagers.’ Vinden ze het geen raar idee dat iemand dit beest geschoten heeft, puur voor haar plezier? Luuk haalt zijn schouders op. ‘Als het niet goed gebeurt, is het natuurlijk erg. Maar over het algemeen wordt het heel goed gecontroleerd.’ Jagen is anders dan veel mensen denken, vertelt hij, het is niet zo dat je zomaar alles kunt schieten wat je ziet lopen. Jagers betalen veel geld voor een vergunning om een dier naar keuze te mogen schieten, een leeuw kost bijvoorbeeld wel 20.000 euro.
Maurice zelf is geen jager. Hij is ook niet zo’n natuurmens, zegt hij zelf. Wat hij wil is mooie dingen maken. Vooral de anatomie interesseert hem, want je moet heel veel weten over al die verschillende dierenlichamen om ze er levensecht uit te laten zien. Het villen was wel vies in het begin, maar het went. Hij doet het nu al twintig jaar.
Geiten op de begrafenis van Theo van Gogh
We staan inmiddels in een grote barak gevuld met donkergroene kisten vol verhuurdieren. Ik bekijk de inhoud van een van de kisten: een compositie van twee geiten in paringsdans. ‘De geitenneukers noemen ze deze’, grijnst Maurice. ‘Ze hebben nog sier gemaakt op de begrafenis van Theo van Gogh.’ Even denk ik dat hij een grapje maakt, maar ik ga er serieus op in. ‘Ben je daar het meest trots op?’ vraag ik. Nee, dat is hij op stier Herman, de genetisch gemanipuleerde stier die hij voor natuurmuseum Naturalis mocht prepareren. Daarmee heeft hij echt de grenzen verlegd, preparateur-technisch. Geen enkel standaardmodel paste, alles moest dus speciaal vervaardigd worden. De huid heeft hij in Naturalis over de mal gelegd, terwijl het publiek toekeek.
De natuur naar de kroon steken, zoals wetenschappers met stier Herman deden, dat is misschien wat ook Maurice en zijn collega’s drijft. Een dood dier een tweede leven geven, het weer net zo mooi te maken als toen het nog ronddartelde. Waar het op te zetten dier vandaan komt of weer terecht komt maakt de preparateurs niet zo veel uit, het gaat vooral om de kunst van het prepareren. Datgene behouden wat anders tot stof zou vergaan.
Terug in de ontvangstruimte met alle ‘ophaaldieren’, valt mijn oog op een hond die met zijn hoofd tussen zijn poten ligt. Maurice volgt mijn blik. ‘Deze was heel oud en ziek,’ zegt hij, ‘eigenlijk was er niets moois meer van te maken. Maar zijn baasjes wilden ‘m per se laten opzetten.’
Huisdieren zijn het moeilijkste om te doen
Huisdieren zijn het moeilijkste om te doen, vindt hij. ‘Daar zijn mensen zo aan gehecht en aan gewend, ze kennen elke gezichtsuitdrukking, elk spiertje, elke huidplooi van zo’n beest. Als ze hun kat of hond dan niet direct herkennen in opgezette vorm, is dat heel erg.’ Dat maakt hem soms onzeker, en het maakt het ook moeilijk om een project aan het einde van de dag los te laten. De klant moet blij zijn met zijn werk. Omdat het zo precies komt willen veel preparateurs geen huisdieren opzetten, maar Maurice doet het graag.
Heeft hij zelf ook huisdieren, vraag ik Maurice aan het einde van de dag, als ik op het punt sta om te vertrekken. Ja, antwoordt hij, twee vogeltjes. Maar die zou hij nooit opzetten.
De namen van sommige in dit stuk genoemde personen zijn op hun verzoek gefingeerd.