In juni 2015 werd de Georgische stad Tbilisi getroffen door een overstroming. Een deel van de plaatselijke dierentuin spoelde weg, waarop ruim dertig wilde dieren het centrum van Tbilisi introkken. Twee maanden later bezoekt Simone de weggespoelde dierentuin, om te zien of er nog iets te beleven valt.
Warning: Biohazard hangt er op het hek van de dierentuin. Er zitten vijf mannen voor, onderuitgezakt, op witte plastic tuinstoelen in de schaduw. Het hek staat halfopen. Opgestapelde cementzakken, een verweerde cementmolen en gereedschap staan er onaangeraakt bij. Het is 35 graden.
‘De dierentuin is dicht,’ zegt er één.
‘Ik zou toch even binnen willen kijken,’ zeg ik. ‘Is de directeur aanwezig?’
‘Pers,’ mompelt een ander.
‘Wat wil je zien, meisje?’ vraagt een van de mannen. Hij draagt een losgeknoopt wit overhemd.
‘Ik ben benieuwd hoe het ervoor staat,’ zeg ik, ‘hebben jullie al opgeruimd?’
Twee maanden geleden was er een overstroming, waarbij ongeveer de helft van de 600 dierentuindieren is omgekomen. Wolven en beren zijn verdronken in een modderstroom of verpletterd door het puin dat mee werd gespoeld. Sommige dieren, zoals een tijger, zijn in de straten van Tbilisi neergeschoten om kwaad te voorkomen. De beelden van het nijlpaard dat in een winkelstraat rondwandelde, zijn spectaculair apocalyptisch.
‘Ik loop wel even met je mee,’ zegt de man met de losgeknoopte bloes. Op zijn gebruinde, half-kale schedel fonkelen zweetdruppels. ‘Geen foto’s maken.’
‘Geen foto’s? Maar…’
‘Geen foto’s.’
‘Wat ga je doen?’ vraagt een tuinstoel-collega.
‘Gewoon, even rondlopen. Hierzo, en daar,’ antwoordt het mannetje. ‘Niet te ver.’
‘Tamaz,’ stelt hij zich voor en duwt het hek open. Energiek stapt hij het betonnen pad van de dierentuin op.
De dierentuin is veel langer dan hij breed is, en de helft van de lengtedoorsnede ligt op een heuvel. Het lagergelegen deel is een aangeharkte zandvlakte. Dat is waar de stroom overheen is getrokken. Vanwege het biohazardsymbool had ik een rotte geur verwacht, maar ik ontwaar niets anders dan de stoffige lucht van uitlaatgassen van het turbinekruispunt dat voor de ingang ligt.
‘Hier zijn de pinguïns,’ zegt Tamaz. De vogels staan dicht tegen elkaar in hun stenen hok. Van de zestien pinguïns die de dierentuin had, zijn er maar vier teruggevonden, zegt Tamaz. Het internet spreekt over tien teruggewonnen diertjes en ik zie er vijf.
‘Kan ik ze fotograferen?’ probeer ik.
‘Geen foto’s.’
Tamaz lijkt plezier te hebben in zijn onverwachte rol als gids en gaat mij opgewekt voor door de geruïneerde dierentuin. De overgebleven hokken zijn provisorisch gevuld – ezeltjes bij de neushoorn. Lama’s met herten.
‘Gaat dat wel goed?’ vraag ik. ‘Ezels met een neushoorn?’
‘Natuurlijk, het zijn vrienden,’ zegt Tamaz.
Tamaz wijst naar de dieren als een schooljongen en repeteert de Russische namen van de dieren, terwijl ik ze als een schoolmeisje noteer. Wolf, vos, Kaukasisch hert, serval… Ik begin me af te vragen waarvoor ik hier precies ben gekomen. Toegang krijgen tot een besloten of verlaten plek is altijd leuk, maar aangezien de dierentuin over enkele weken weer voor het publiek opengaat en mijn begeleider een rondleiding uit zijn duim aan het zuigen is, lijkt er hier eigenlijk geen verhaal te halen.
‘Kan ik niet één foto maken van de neushoorn? Hij ziet er zo…’
‘Geen foto’s.’
Tamaz loopt verder alsof het ieder andere dierentuin had kunnen zijn en verwondert zich over de schoonheid van een albino leeuwenfamilie, die ik beaam. De dierentuin zal verhuizen binnenkort, of over een jaar, of misschien wel niet. Het is nu best prima, lijkt Tamaz te denken.
Onderaan de heuvel spelen mannen met graafmachines op de zandvlakte.
‘Mag ik het nijlpaard zien?’ vraag ik en Tamaz leidt me naar het hok.
Daar staat hij, het enorme dier dat over de hele wereld stond afgedrukt vanwege zijn fotogenieke ontsnapping.
‘Begi,’ zegt Tamaz.
‘Begi?’ vraag ik.
‘Begi. Begi, Behemoth. Maar korter.’ Begi, een liefkozende verbastering van de Bijbelse koning aller zoogdieren.
Ik vraag of ik een foto mag maken.
‘Geen foto’s,’ zegt Tamaz.
‘Ah toe,’ zeg ik. ‘Toe, één foto. Niemand zal me geloven als ik geen foto heb.’
‘Geen foto’s.’
‘Eén foto? Van het nijlpaard, alleen van het nijlpaard. Ik ben al maanden fan van deze beroemdheid.’
Spelbederver zijn past niet bij Tamaz’ nieuwe identiteit van innemend reisleider, hij stemt in en ik richt mijn telefoon naar het roze-bruine achterwerk.
‘Hij kijkt niet…’ zeg ik. ‘Begi!’
‘Begi!’ valt Tamaz mij bij. ‘Begi, kijk nou!’ De Georgiër springt op en neer, trekt grassprieten uit de grond en gooit ze richting het hok. Er gebeurt niets.
Dan stapt Begi loom naar rechts, waar een pluk hooi op de grond ligt die hij met zijn enorme lippen naar binnen trekt en ik neem een foto.
‘Nou, dat was de toer,’ zegt Tamaz. ‘Als je wil, als je zin hebt, kunnen we nu gaan zwemmen?’
‘Zwemmen?’
‘Als je wil hoor, alleen als je zin hebt. Ik ben klaar met werk. Maar dan gaan we wel met z’n tweeën. Niemand anders. Dan gaan we met mijn auto naar het schildpaddenmeer, buiten Tbilisi.’
‘Ik ga terug naar mijn vriend, geloof ik.’
‘Ah toe, morgen dan? – maar je komt wel alleen hè, geen vrienden.’
Ik vraag me af hoe ik kan overbrengen dat dit wat ontvoerderig klinkt, maar bedank vriendelijk. Tamaz geeft me zijn nummer, voor als ik me bedenk, en loopt mee naar de uitgang, waar de vier mannetjes nog even verveeld op hun plastic tuinstoelen zitten.
Beeld: Simone Peek