“Ik ben het niet zelf die mijn muziek schrijft. Misschien zijn het de bloemen die ik heb geroken, een gebaar dat ik heb gemaakt, mensen die ik heb gezien, de sterren, je weet het nooit,” aldus de in 1984 vermoordde Canadese componist Claude Vivier. Zijn muziek bezet een plekje dicht bij mijn hart, want er zijn weinig modern componisten die zulke volslagen unieke, herkenbare en persoonlijke muziek wisten te schrijven als dit weeskind uit Quebec. Vivier schreef muziek die recht uit zijn binnenste kwam. Geen simpele muziek, geen ‘begrijpelijke’ muziek, maar de muziek van Vivier komt altijd aan.
Viviers werk en leven zijn innig verweven. Hij worstelde met het feit dat hij, als vondeling, niets wist van zijn afkomst en zijn homoseksualiteit veroorzaakte gevoelens van miskenning, eenzaamheid en onbegrip; zijn favorieten thema’s zijn eenzaamheid, liefde en dood. Onder invloed van een reis door Azië in 1977, die hij tevens beschouwde als een reis in zijn “diepste innerlijk,” is de dood echter niet een westerse, treurige, onaangename gebeurtenis, maar veeleer een door oosterse mystiek beïnvloed fenomeen: verlossing en berusting, opstijgen naar een andere, hogere, betere dimensie.
Viviers veelal vocale muziek ontbeert elke logische of verhaaltechnische structuur en wordt dikwijls in een door hemzelf verzonnen taal gezongen. Het gaat bij hem niet om uiterlijke verschijningsvormen, maar om naar binnen gekeerde reflectie. Hij gaf zijn innerlijke belevingswereld, zijn ‘binnenwereld,’ door middel van muziek vorm. Muziek die, anders dan veel andere moderne muziek, ongekend melodisch van aard is. In zijn laatste stukken vormt telkens één enkele eindeloze melodie de basis. Vivier laat dan het hele ensemble de boventonen inkleuren: elk instrument staat in dienst van die ene melodie. Zo speelt de componist een uiterst geraffineerd en fascinerend spel met klank, kleur en structuur.
Uiteindelijk werden Claude Vivier en zijn werk op ijzingwekkende wijze door de tijd, het leven en de dood ingehaald. Op zeven maart 1984 werd hij dood gevonden in zijn huis in Parijs. Op zijn bureau de onvoltooide partituur van het stuk “Glaubst du an die Unsterblichkeit der Seele” (‘Geloof je in de onsterfelijkheid van de ziel’), waarin, in het tweede deel, een stem het verhaal vertelt van ene ‘Claude’ die in de metro een fascinerend aantrekkelijke jongenman ontmoet, die hem, na een kort gesprek, een dolk ‘midden in zijn hart’ steekt. Ondertussen zingt een sopraan doorlopend “j’étais froid, il faisait nuit et j’avais peur” (‘het was koud, het was nacht en ik was bang’). Tegelijk met de laatste woorden ‘midden in mijn hart,’ klinken de laatste noten en stokt zij midden in de zin: “het was nacht en ik was…” Claude Vivier werd in zijn huis gevonden, om het leven gebracht door messteken, ingehaald door zijn eigen mystieke wereld, 35 jaar. En het klinkt hartverscheurend prachtig.