In een hete zomer wordt een volkstuinencomplex opgeschrikt door de komst van een onbekende man. Een verhaal in zeven delen. Deze week: De begrafenis van Peters vogel en Avar spreekt de bewoners toe over goede en slechte mensen.
Het afluisteren
‘Ik heb de vreemdeling aanmaningen gestuurd met uitroeptekens en hoofdletters,’ zei Jaap tegen Nel Schenk. ‘Ik heb het reglement geciteerd en ik heb geschreven ik gebied u met klem per direct te betalen.’
Jaap stond met Nel bij het opslagschuurtje naast de takkenversnipperaar. Hij had een overhemd aan, de zweetplekken stonden onder zijn oksels. Hij had sinds kort vaker de neiging zijn overhemd aan te doen, ook al was het veel te warm. Het was vandaag ook weer een hete dag.
Nel Schenk was in haar badpak. ‘Maar hij doet alsof het niets betekent. Alsof de woorden in het reglement zomaar ditjes en datjes zijn!’
‘Als Jasper er was zou hij het wel regelen,’ zei Nel Schenk. ‘Hij wist altijd welke maatregelen er genomen moesten worden.’ Ze staarde in de verte terwijl ze langzaam de rook van haar sigaret uit haar neusgaten liet kringelen. Haar krukken, die ze gebruikte sinds ze in het washok was gevallen, had ze tegen de takkenversnipperaar gezet.
‘Ik heb veertig jaar op de werf gewerkt,’ zei Jaap. ‘Daarom heb ik het nu aan mijn rug. Maar ik heb gewerkt omdat iedereen werkte, omdat dat is wat je moet doen. Ik heb altijd alles betaald, ik heb me altijd aan de regels gehouden. Ik had ook wel graag rekeningen genegeerd, maar dat kan nou eenmaal niet.’
‘Nee,’ zei Nel Schenk. ‘Dat dacht ik ook altijd.’
‘Ik ben ook niet penningmeester voor mijn lol. Ik zou ook wel de hele dag in mijn hangmat willen liggen, maar zo zit het leven niet in elkaar!’
‘Nee,’ zei Nel Schenk. ‘Wij hebben allemaal wel iets te doen.’
Jaap dempte zijn stem. ‘En hij heeft anders geld genoeg. Ik heb maar niet gevraagd waar dat vandaan komt.’
Nel tilde de rand van haar badpak op en liet de blauwe plek op haar dij aan Jaap zien.
‘Het is mishandeling,’ zei Jaap.
‘Ik denk dat hij een crimineel is,’ zei Nel Schenk. ‘Ik zeg het maar gewoon. Ik denk dat hij hier zit omdat hij op de vlucht is voor iets.’
‘Ik denk wel eens: ik ga er gewoon heen en dan pak ik zijn geld als hij slaapt,’ zei Jaap.
‘Of we kijken of die zonnebloemen een beetje willen branden,’ zei Nel Schenk. Haar gelach werd overstemd door gekraak.
De vreemdeling stond naast de takkenversnipperaar met een stapel takken in zijn handen.
Jaap trok aan zijn overhemd. Nel stak een nieuwe sigaret op. ‘Ja,’ zei ze. ‘De kantine moet nodig opgeruimd.’
De vreemdeling gooide zijn takken in de versnipperaar. Nel Schenk knikte naar hem, maar hij draaide zich zonder iets te zeggen om en liep weg. De versnipperaar begon luid te malen.
Toen Jaap even later zijn tuin inliep kwam er rook uit het oude kippenhok dat achter zijn huisje stond.
‘Brand,’ riep hij. ‘Er is brand.’
Hij rolde de tuinslang uit en zette de straal water op het kippenhok. Onder het gebluste kippenhok vond hij een sigarettenpeuk. Er waren er maar twee op het tuinencomplex die rookten, en van Nel Schenk wist iedereen dat ze altijd een klein blikken asbakje bij zich droeg.
De begrafenis van Fernando
Onder de bloesemboom naast de kantine stonden de bewoners van het tuinencomplex. Op het gras lag een dicht wijnkistje. In het wijnkistje lag Fernando. Dit was zijn begrafenis.
Boven de hoofden van de tuinders dreven de wolken snel voorbij. Er kwam een onweersbui aan, maar nu was het nog broeierig heet. Peter groef een gat. Af en toe ging hij op de grond zitten en depte Nel Schenk zijn ogen.
Peter was een simpele jongen, hij was zelfs zwakbegaafd, maar hij was prettig gezelschap en het had iets heel rustgevends als je hem met zijn vogel achter zich aan vliegend over de paden van het tuinencomplex zag slenteren. Nu was de vogel dood en slenterde Peter al drie dagen niet meer over de paden. Peter liep naar voren en begon onder de boom met een luide stem een soort gedicht op te zeggen.
‘Het is een moord
Het is een droom
Het is de bovenvogel
Die niet in een boom, maar hoger
Zijn tenen spreidt
Hij schreeuwt niet meer
Maar fluistert zacht
En ja jij kan hem horen
Jij die te veel gelogen hebt
Bescherm je oren.’
‘Mooi,’ zei Nel Schenk. ‘Heel leuk.’
Ze liep op haar krukken naar Peter toe en legde haar arm om zijn schouder.
Op dat moment gleed er een grote donkere schaduw over het gras. Vlak boven hun hoofden zeilde een grote reiger met uitgestrekte vleugels door de lucht.
De tuinders keken omhoog naar de reiger die een rondje boven hun hoofden cirkelde en met zijn grote poten uitgestrekt op het dak van het huis van de vreemdeling landde.
De speech van Avar
‘Dingen gaan makkelijk kapot,’ zei Avar die bij de bar in de kantine stond. Er was cake vanwege de begrafenis en ze hadden wat biertjes op Peter gedronken. Peter zelf wilde niet komen.
Avar nam een slok van zijn bier en vervolgde: ‘Het duurt lang om dingen op te bouwen, maar dingen kapot maken gaat heel snel. Zoals wanneer je een vogeltje in je handen houdt. Je voelt het borstkastje op en neer gaan, je voelt de kleine schedel tussen je vingers, je denkt aan het pompende hart en die glanzende oogjes en ineens knijp je je hand dicht.’
Avar keek naar zijn gesloten vuist die hij voor zich uitgestoken hield. Hij was even stil en dacht na.
‘Een slecht mens is iemand die geen respect heeft voor wat mensen hebben opgebouwd en voor onschuld. Iemand die zichzelf niet verklaart en zich onduidelijk gedraagt. Goede mensen voelen het als er een slecht mens in de buurt is.’
Avar keek uit het raam naar het huis van de vreemdeling. Hij legde zijn handen op zijn buik.
Nel Schenk en Jaap knikten.
‘Het is hier tenminste minder saai nu Kees er is,’ zei Sunshine vanuit de hoek van de kantine.
‘Die man heet geen Kees,’ zei Nel Schenk.
‘Jullie zijn alleen maar bang,’ zei Sunshine. ‘Als iemand ook maar een dingetje anders doet zijn jullie bang.’
‘Wij zijn helemaal niet bang,’ zei Avar.
‘Kees zei dat ik ook een keer bij hem mocht komen eten’, zei Sunshine.
Avar zette zijn glas met een klap op de bar neer.
‘Misschien gaan we wel uit eten,’ zei Sunshine. ‘Want hij heeft hartstikke veel geld.’ Ze keek uitdagend naar de anderen.
‘Ik wil niet dat jij met de vreemdeling afspreekt,’ zei Avar. ‘Ik wil het niet hebben. Jij moet beschermd worden tegen mannen die iets van je willen.’
‘Hij wil helemaal niets van me!’ zei Sunshine. ‘Hij vind me gewoon aardig. We kunnen goed praten zegt hij.’
Ze schreeuwde bijna.
‘Jij bent op een leeftijd dat er geen zinnig woord uitkomt,’ zei Avar. ‘Je moet begrijpen dat elke volwassene die zegt dat hij geïnteresseerd in wat jij te zeggen hebt die liegt.’
Sunshine zei niets terug. Ze ging met haar rug naar haar vader aan een tafel zitten. De ventilator zoemde, verder was het stil in de kantine.
Avar wilde nog iets zeggen, maar hij wist niet wat. Hij pakte een stuk cake en zette het voor zijn dochter neer. Hij keek tot ze een hapje nam. Daarna draaide hij zich om naar Jaap en Nel Schenk. Met z’n drieën keken ze uit het raam van de kantine.
‘In de reglementen staat dat wanneer de overtreder zijn boetes niet betaald, men gerechtigd is tot verdere maatregelen over te gaan,’ zei Jaap uiteindelijk.
‘Staat dat in de reglementen?’ vroeg Avar.
Jaap knikte. Even waren ze weer stil.
‘Men is genoodzaakt zou je zelfs kunnen zeggen,’ zei Nel Schenk. ‘Men is genoodzaakt tot verdere maatregelen over te gaan.’
‘Ik zou er zeker begrip voor hebben,’ zei Avar, ‘voor de maatregelen. ’
In het huis van de vreemdeling knipte een lichtje aan. Het silhouet van de vreemdeling werd zichtbaar achter zijn raam, hij zat gebogen over de tafel. Alsof hij zijn geld telt, dacht Avar, terwijl hij de boete weigert te betalen. Hij wist zeker dat de anderen hetzelfde zagen.
‘Al was het om hem alleen even bang te maken.’
‘Maar,’ zei Nel Schenk, ‘wie moet het uitvoeren. Wij zijn allemaal te vriendelijke mensen hier in de tuinen.’
‘Toch is het niet goed als men slachtoffer wordt van zijn eigen goedheid,’ zei Avar. ‘Dat men niet meer normaal kan leven.’
‘Als men nou even iemand anders kon zijn,’ peinsde Jaap, ‘als hij de maatregelen neemt. Zodat hij er geen verantwoording voor draagt en het zich ook niet hoeft te herinneren.’ Hij wreef over zijn pols. Dat deed hij altijd als hij diep nadacht.
Avar en Nel Schenk dachten ook na. Als je nu eens even iemand anders kon zijn.
‘Ik droomde dat ik jou ergens ontmoette, maar dat je niet mijn vader was,’ zei Sunshine vanaf de andere kant van de kantine tegen Avar. ‘En ik droomde dat ik je helemaal niet aardig vond.’
Avar draaide zich om. ‘Dromen zijn niet echt,’ zei hij. ‘In het echte leven hebben dromen niets te betekenen.’
Hij liep naar zijn dochter die nog steeds aan de tafel in de hoek zat. Haar ogen waren rood.
Avar trok aan haar arm.
‘Kom op kleintje,’ zei hij. Hij was een beetje wankel van het bier. ‘Kom op nou.’
Hij pakte Sunshine bij haar armen en trok haar omhoog uit de stoel.
‘Kom op nou,’ zei hij nog een keer. Het was niet wat hij bedoelde te zeggen, maar hij hoopte dat ze het begreep. Had hij er niet voor gezorgd dat ze alles had? Was hier niet een mooie speelplaats, genoeg natuur om in rond te rennen, kleurpotloden?
Sunshine draaide zich van hem af en liep naar de uitgang van de kantine, waar Nel Schenk en Jaap stonden te wachten. Avar deed het licht uit. In de donkere kantine bleef hij stilstaan, en hij keek naar het silhouet van de vreemdeling, zittend aan een tafel bij het raam, voorover gebogen.
‘Als we naar huis gaan,’ zei hij tegen de anderen, ‘dan gaan we naar bed en vallen we in slaap. Als we slapen dromen we over van alles en nog wat. We zullen waarschijnlijk de vreemdste dingen doen in onze droom, maar daar zijn wij niet verantwoordelijk voor. De volgende ochtend zijn we het allemaal vergeten.’
-
Bette Adriaanse is schrijfster en beeldend kunstenaar. Ze maakt tekeningen, schrijft fabels, verhalen, en heeft net haar eerste boek af. Ze publiceert in Engeland en Nederland. www.betteadriaanse.nl