Om de focus op de individualiteit die de boventoon voert in de ‘millennialliteratuur’ te verleggen, besloten Amber Netten, Marleen Doré en Zuma Knegjes samen in de pen te klimmen. Ze vonden prille hoop in Ahmed Bouanani's De kliniek en hun collectieve schrijven.
Wat willen we vertellen, wat hebben we te vertellen en hoe willen we dat vertellen? Drie vragen die wij onszelf, drie beginnende schrijvers, regelmatig stellen. In een wereld waarin talloze langzame maar grootschalige crises zich voltrekken, zijn die vragen niet eenvoudig te beantwoorden. De huidige literatuur vertaalt de crises naar persoonlijke verhalen te midden van deze turbulentie. Een vanzelfsprekend antwoord, zo lijkt: ze bieden herkenning en daardoor houvast voor een generatie die zich – in tegenstelling tot de voorgaande – niet meer kan veroorloven te geloven in een glansrijke, probleemloze toekomst. Toch kunnen wij niet negeren dat we een bepaald ongemak voelen tegenover de zogeheten ‘millennialliteratuur’. De romans van deze generatie schrijvers worden gekenmerkt door personages die zich verwijderd voelen van de wereld om hen heen, zoals Hans Demeyer en Sven Vitse beschrijven in hun artikel ‘Alsof ik de weg niet meer kan vinden. Het huis in de millennialroman’ (De Reactor, 2020). Wij vragen ons af: kan een roman niet méér doen dan enkel een poging deze overweldigende realiteit te vatten door middel van het persoonlijke? Kijken we zo niet naar een oneindig spiegelbeeld, met het risico dat we ons blindstaren op onszelf?
In een poging om de focus op deze individualiteit te verleggen, hebben wij ons gewaagd aan het collectief schrijven, met het idee dat een collectieve blik de maatschappelijke cohesie en crises wellicht effectiever kan vatten dan een individuele blik. Met zijn drieën achter één laptopscherm, naast elkaar gepropt op een bankje in een café, smolten onze individuele perspectieven samen. Waar we normaal gesproken recht op ons doel kunnen afgaan – ieder achter een eigen laptop, met een eigen Word-document – sloegen we nu meer zijpaden in: we bevroegen onszelf en daagden elkaar uit, om zo niet per se tot één vertelstem te komen, maar wel de blik van een collectief te vormen. In dit collectief geschreven essay gaan we dieper in op de roman De kliniek van Ahmed Bouanani, omdat ook zijn roman één van de mogelijkheden toont waarop het collectieve een rol kan spelen in de literatuur.
De individuele geheugens van de personages lijken langzaam met elkaar te versmelten tot een collectief verhaal
Van een individueel naar een collectief verhaal
In De kliniek doet Ahmed Bouanani een geslaagde poging om een collectief geheugen te bewaren. Bouanani (1938-2011, Marokko) was kunstenaar, filmmaker en schrijver. Hij publiceerde verschillende poëziebundels en De kliniek (verschenen als L'Hôpital in 1990) is zijn enige roman. Pas in 2016 werd L’Hôpital vertaald naar het Arabisch, daarna naar het Engels en Nederlands. In dit boek komt de naamloze hoofdpersoon door ziekte terecht in een kliniek. Deze kliniek en het verblijf van de protagonist zijn net zo hallucinant en geheimzinnig als de schrijfstijl van Bouanani: jeugdherinneringen, dromen en de dagelijkse realiteit lopen in elkaar over met een vervreemdende vanzelfsprekendheid. De hoofdpersoon sluit vriendschappen met zijn lotgenoten, mannen die hij bijnamen geeft als ‘de Ruft’ en ‘de Vrijbuiter’. Ondertussen lijkt de wereld buiten de kliniek langzaam te verdwijnen.
De hoofdpersoon in De kliniek positioneert zich als een verslaggever of schrijver, en plaatst zichzelf hierdoor bewust buiten de groep van medebewoners. In de eerste plaats grijpt hij dan ook terug op zijn eigen geheugen en verleden. Zo lezen we op pagina twintig van het boek: ‘Terwijl de fles met serum druppelsgewijs leegliep in mijn bloed heb ik deze bladzijden herlezen, (...) op zoek naar een aangename herinnering zodat ik niet ten onder ga, maar ik herkende mijn handschrift niet en besefte dat mijn hoop om ongeschonden te blijven is als een zoutkorrel in een oceaan.’ Met het verstrijken van de tijd zoekt hij echter toenadering tot de andere patiënten, met wie hij onderling jeugdherinneringen, dromen, angsten en verlangens deelt. De individuele geheugens van de personages lijken zo langzaam met elkaar te versmelten tot een collectief verhaal. Dat collectieve verhaal is dan ook precies waar wij bewondering voor hebben. Belgisch-Marokkaans schrijver, podcastmaker en scenarist Abbie Boutkabout benadrukte eveneens, in ons gesprek met haar afgelopen zomer naar aanleiding van haar analyse op intercultureel platform Kif Kif, de kracht van Bouanani’s boek: ‘Ik geloof dat je persoonlijke geschiedenis nauw verweven is met de persoonlijke geschiedenissen van anderen: een groot tapijt, dat de wereldgeschiedenis wordt. Bouanani had veel oog voor mensen aan de rand van de maatschappij. Hij hoorde daar – als kunstenaar en intellectueel – ook bij. Op deze persoonlijke beleving heeft hij geprobeerd uit te zoomen, om een subtiel politiek commentaar te geven, waarmee hij zegt: “Dit is mijn geliefde land Marokko, op dit moment.”’
Gedeelde onderdrukking
De roman wordt vaak gelezen als een allegorie op de in Marokko onderdrukkende ‘jaren van lood’, waarin koning Hassan II een dictatoriaal bewind voerde. De roman weerspiegelt deze onderdrukking: de gevangenschap van de personages als metafoor voor de repressie van het Marokkaanse volk. De jongste patiënt is zestien, terwijl andere personages boven de dertig zijn en ze komen uit allerlei delen van het land – van Agadir tot Salé. Het zijn mannen uit verschillende lagen van de Marokkaanse maatschappij, met ieder een andere kijk op hun verblijf, waaraan zij allen persoonlijke gevolgen ondervinden. Bouanani brengt zo verschillende stemmen van Marokko samen in de roman. Het gezamenlijke verblijf in de kliniek confronteert de personages met verschillende perspectieven, waardoor ze worden aangespoord op een hernieuwde manier naar elkaar en de wereld om hen heen te kijken.
De uiteenlopende personages verenigen zich met elkaar: er worden geen filosofische conclusies getrokken uit hun samenzijn, ze bestaan simpelweg – samen, in een gedeelde tijd en ruimte
Op deze manier ondergaan de personages in De kliniek een volledig andere ontwikkeling dan de personages in de gemiddelde millennialroman. Waar in de millennialroman een individueel personage zich poogt te verhouden tot de wereld door middel van een uitsluitend psychologische ontwikkeling, weet Bouanani’s roman een belangrijke stap verder te gaan: die van het maatschappelijke. Dit blijkt uit hoe en het feit dát de uiteenlopende personages in de roman zich met elkaar verenigen: er worden geen filosofische conclusies getrokken uit hun samenzijn, ze bestaan simpelweg – samen, in een gedeelde tijd en ruimte. Ze doden de tijd met gesprekken, vaak onzinnig en anekdotisch, waarin ze hun gevoelens uiten en elkaar broederlijk belachelijk maken. Door het aangaan van sociale relaties, het vormen van een groep, verdwijnen de muren die de patiënten voor elkaar ophielden. Zo zegt de hoofdpersoon: ‘De zinloze en haast absurde veronderstelling dat ik me tussen mensen bevond die bijna als dieren waren, verdween gelukkig en maakte diep in mij plaats voor een bittere nederigheid vol wanhoop en stilte.’
Prille hoop in de uitzichtloosheid
Het sluiten van vriendschappen biedt de hoofdpersoon en zijn medepatiënten hoop in een uitzichtloze situatie - een situatie waarin personages in de millennialromans zich ook bevinden. In de millennialromans sijpelt de hoop echter weg en geven de personages zich hieraan over, terwijl de patiënten in De kliniek hun houvast niet kwijtraken. Sterker nog: hoewel ze geaccepteerd hebben dat ze de kliniek niet meer zullen verlaten, houden ze vertrouwen in een betere volgende dag. De nutteloosheid van het alledaagse bestaan versterkt dat vertrouwen, terwijl daadwerkelijke verandering onhaalbaar is. Op een gegeven moment preekt de Ruft dan ook tegen de hoofdpersoon: ‘Iedere dag die verstrijkt bewijst hun nutteloosheid in het bestaan en versterkt tegelijkertijd hun hoop op een betere, prettigere volgende dag. Waarom hun dat ene lichtpuntje afnemen, zelfs al is het volledig overbodig?’
De nutteloosheid en de hoop wegen tegen elkaar op en houden samen een balans in stand
Halverwege het boek begint de ramadan en wordt voor de hoofdpersoon duidelijk dat er, in een uitzichtloze situatie, lichtpuntjes te vinden zijn: ‘Het was ongelofelijk. Waar eerder nog een sfeer van wanhoop en verval had geheerst, waar ik om mij heen enkel zieken in hun bed had zien liggen, ineengedoken vanwege de kou, overgeleverd aan een lijdensweg en een gewisse dood, kwam de kamer nu tot leven alsof ik in een dorp vol pelsjagers of goudzoekers zat.’ Deze momenten, waarin de personages actief samen zijn, blijken cruciaal om de illusie in stand te houden dat vandaag dus inderdaad beter is dan gisteren. De nutteloosheid en de hoop wegen tegen elkaar op en houden samen een balans in stand. Het vormen van een collectief, de vriendengroep, versterkt de hoop – dit is de houvast waar wij naar op zoek zijn. Daarom concluderen wij dat het vormen van een collectief, in een situatie waar de gevolgen van het vormen van een collectief niet nog slechter zijn dan de huidige situatie, noodzakelijk kan zijn.
Het individuele verlangen binnen de huidige Westerse maatschappij naar een huisje-boompje-beestje is onhoudbaar gebleken: er komt een einde aan de ogenschijnlijke eindeloze economische en sociale groei die de generatie van onze ouders heeft meegemaakt. Wij verlangen naar samenhang en het delen van verschillende perspectieven en verhalen, wat wellicht geen oplossing biedt voor de huidige crises, maar wat onze hoop wel kan versterken – zonder zelfdestructie. Deze groei van prille hoop werd ook zichtbaar tijdens ons proces van samen-schrijven: onze innerlijke perfectionisten werden het onmogelijk gemaakt tegen te sputteren. We moedigden elkaar aan, waardoor ons enthousiasme groeide, het vertrouwen in onszelf, elkaar en uiteindelijk: in de tekst. Zolang we elkaar blijven opzoeken, elkaar willen zien en aanhoren, is er ruimte voor verbinding. Verbinding die hoognodig is, om weerstand te kunnen bieden, om hoopvol vooruit te durven kijken, maar ook om simpelweg te zijn.
Laat de literatuur een antwoord zijn. Literatuur waardoor het mogelijk is verder te kunnen kijken dan ons eigen spiegelbeeld, zonder onszelf uit het oog te verliezen.
Amber Netten, Marleen Doré en Zuma Knegjes studeren Creative Writing aan ArtEZ (Arnhem) en studeren volgend jaar af. Amber Netten (2001) schrijft om grip te krijgen op de wereld, en wat haar hier houdt. Ze streeft ernaar zo eerlijk mogelijk te zijn: zowel naar zichzelf, als naar haar lezers. Marleen Doré (1998) is schrijver en kunsthistoricus met een voorliefde voor de kleur blauw, Rachel Cusk en katten. Marleen schrijft, in soms pijnlijke eenvoud, over verstilde intimiteit. Zuma Knegjes (2001) wil in haar schrijven het liefst de wereld benadrukken. Ze wil ze iets opbouwen, een mogelijkheid creëren, in plaats van af te breken.
Noortje Rap (1998) is een illustrator uit Arnhem. In haar werk speelt natuur een grote rol; planten en dieren, maar ook haar eigen natuur. Met fijne, fragiele lijnen en een karakteristieke penseelstreek vertelt ze de verhalen die voor haar van belang zijn.