Vanachter het keukenraam kijk ik hoe ze in de tuin de ketting van haar fiets spant, haar lippen verwrongen van concentratie. Haar blonde haren zijn bleek en pluizig door de zon, haar gezicht zit vol sproeten.
Enkele jaren hebben we elkaar niet gezien en nauwelijks contact gehad, althans – er was nauwelijks contact vanuit mij. Wat tien jaar terug begonnen was als een vriendschap, veranderde door toedoen van de falende geestelijke gezondheidszorg, in een zorgrelatie. Haar woedeaanvallen trokken daarbij steeds dieper bij me naar binnen.
Terwijl ik een studie afrondde en verschillende baantjes had en mezelf voorhield dat m’n leven een opwaartse lijn volgt - vertrok zij naar het aardbevingsgebied in Groningen, waar ze met de laatste kruimels van de sociaaldemocratie (een WAJONG-uitkering) iets makkelijker kon rondkomen. Nadat ik haar uitnodigingen om langs te komen bleef afwijzen, begon ze me foto’s en video’s te sturen die ze tijdens haar fietstochten maakte; bloemenvelden, de avondzon boven de wadden, een gedroogde zeester, een schaapskudde, een lange aanloop en een sprong in een meer. Ze vormden een constante beeldenstroom die een sensuele ervaring van de natuur uitdrukken, een beeldenstroom die ik negeerde - soms vanuit ergernis over de grijze ruimte waar ik mezelf bevond - of slechts beantwoordde met een mager hartje.
In het gele glas van de eikenhouten deur zit een barst die ze gisteren zelf heeft veroorzaakt.
Naast de keukendeur zit een scheur in de muur, die van het plafond tot aan de deurpost loopt, waarin ze plukken wol heeft gestoken. In vergelijking met andere huizen hier in de omgeving, waarvan bij sommige de volledig gevel gestut is, valt het nog mee. In het gele glas van de eikenhouten deur zit een barst die ze gisteren zelf heeft veroorzaakt.
Met een knal was ze het huis uit gestormd en enkele uren zoek geweest. Later vertelde ze dat het kwam doordat er slechts twee andere gasten waren komen opdagen voor het dag-en-nachtevening-feest dat ze had georganiseerd. Met deze twee andere gasten, die haar maar nauwelijks bleken te kennen, had ik een vuurtje in de achtertuin gemaakt, in de hoop dat ze terug zou komen.
In mijn schoot ligt mijn dagboek. Nadat de twee andere gasten waren vertrokken had ik teruggetrokken op de zolder en geschreven:
‘Eerst lijken het dauwdruppeltjes die aan het gras plakken. Vanaf de grond kruipen ze naar het uiteinde van de grassprieten waar ze loslaten. De belletjes doen haar gespreide handen tintelen. Boven haar hoofd klonteren ze met een snelheid die ze nauwelijks kan waarnemen samen tot bellen ter grootte van sinaasappels, ballonnen en skippyballen. Binnen enkele minuten is één bel ontstaan die zich met een diepe zoemende toon uitstrekt. Groene, roze, blauwe, oranje en gele vlekken schuiven voor de wolken, de zon drijft als een eierdooier in het midden.
Bibberend beweegt de bel zich over de bosschage bij de weg, angstig voor iedere tak. De omgeving plakt vloeibaar op zijn oppervlak. Ze kijkt naar haar eigen trillende reflectie. Haar gebleekte haren zitten in de war, haar lange wollen jas hangt open. Haar lichaam is sterk als dat van een wild dier, door het fietsten, door het zwemmen, door het constant in beweging zijn om haar gedachten voor te zijn – maar nu voelt ze zich week. Voorzichtig legt ze haar rechterhand op het dunne vlies van de bel. De angst tempert, de knijpers in haar buik laten los.
De vuile blik van haar moeder spoelt terug naar een neutrale uitdrukking, van de scholen en werkplekken waarvan ze is gevlucht blijft alleen de eerste dag over, de man die ze expres aanreed om hulp van hem te krijgen springt weer op zijn fiets en verdwijnt achterwaarts naar het Rokin, het broodmes waarmee ze in haar arm had gesneden keert terug op de buffettafel, de familie van haar vriend is weer rustig aan het dineren aan gedekte tafels in een zonnige achtertuin. Ze kan de muziek horen die de vader van haar vriend waarschijnlijk had uitgekozen: een Zweedse singer-songwriter.
De aarde begint zacht te trillen.
Dan trekt ze een stuk uit de bel. De bel verliest zijn kleuren, wordt asgrijs. Vanuit het gat dat haar vinger heeft gemaakt, begint de bel zich als een spugende cirkel terug te trekken. Steeds sneller tot de randen bij het uiteinde samenkomen en een ‘puh’ klinkt. De aarde begint zacht te trillen. Het trillen verandert in schokken en ze probeert zich overeind te houden maar valt op haar knieën in de modder. Kleine kluiten aarde springen op. De rij knotwilgen die langs het weiland staan, schudden met een knisperend geluid.’
Ze kijkt op van achter de fiets, we glimlachen naar elkaar. Ze draait de fiets om, klapt de standaard uit en roept: ‘Klaar!’
Ik twijfel of ik zal voorlezen wat ik heb opgeschreven. Ik denk aan het gezin waarin ze opgroeide, dat het meeste weg had van een bunzing hol: een tweekamerflat waarin haar ouders, twee broers en zijzelf ‘s avonds bijeen kropen en hun door vernedering en vermoeidheid gescherpte klauwen lieten zien. Ik voel dat ik de weelde van haar karakter reduceer.
Ze loopt naar de groentetuin en ontbloot enkele bieten. Ze slaat de klonten aarde er vanaf en gooit ze in het geëmailleerde vergiet. Binnen houdt ze ze onder de kraan.
‘Wil je die koken?’ vraagt ze. Ik knik bevestigend. Op een rekje hangen appelringen te drogen, twee bakblikken zijn ingevet voor perentaart, een pan pompoensoep pruttelt op het vuur en de geur van vers brood vult vanuit de oven het huis. Het is zaterdagmiddag, al haar huisgenoten, eveneens met studies, baantjes en vriendjes, zijn bij hun ouders. Het voelt zoals voorheen; een dikke laag van huiselijkheid met daaronder de angst die om de zoveel tijd naar buiten zal spuiten. Gedoseerd kan ik het aan, zeg ik tegen mezelf. Ze laat me een foto van een koolwitje op een distel zien.
‘Mooi,’ zeg ik, en na een inademing: ‘sorry dat ik zo lang niet op je foto’s en video’s reageerde.’
Jori(k) Amit Galama is filmmaker en schrijver. Hen deed de opleiding Beeld en Taal aan de Gerrit Rietveld Academie en de master Artistic Research in and through Cinema aan de Nederlandse Filmacademie. Hun verhalen en teksten over kunst verschenen onder andere in Tirade, Metropolis M, Tubelight, Kluger Hans en De Revisor.
Caro D’hooge is een illustrator en designer uit Oostende. In 2019 startte ze als freelancer illustrator onder de naam Gorgeous Georges Studio. Haar werk weerspiegelt een Mid-Century esthetiek, waarbij zij haar eigentijdse stijl combineert met een zeer persoonlijke interpretatie die neigt naar een figuratief magisch realisme.