Toen in juni 2014 een week van Hard//hoofd in het teken van eten stond was Emy Koopman not amused. Ze schreef een nog altijd actueel essay over de vraag of een eetstoornis een modeverschijnsel is. Eten door de ogen van een ex-magerzuchtige.
Voor veel mensen gaat eten om genieten. Een willekeurige avond zappen levert al snel een handvol programma’s op waarin amateurkoks elkaars crème brûlée op tienpuntsschaal beoordelen. Voor veel anderen – steeds meer lijkt het, afgaande op de hype rond ‘superfoods’ – gaat eten om gezondheid. Het aantal vrienden dat ik pasta of brood (het ‘gewone’ soort, met gluten erin) voor kan zetten vermindert met de week. Beide vormen van met eten omgaan bezorgen me kromme tenen. Toen de hoofdredactie van Hard//hoofd een ‘Eetweek’ aankondigde, maakte een diep gevoel van teleurstelling zich van me meester, gekoppeld aan irritatie: ‘Moeten we het nu echt over eten gaan hebben?’
Het is niet dat ik goed eten niet waardeer, ik wil er alleen niet overmatig mee bezig zijn. Ik wil niet nadenken over de hoeveelheid vet, zout en suikers in een boterham, ik wil niet weten wat dat met mijn lichaam op de lange termijn kan doen. Ik wil ook niet op zoek naar de allerbeste ingrediënten om een kunststukje in elkaar te zetten waarvan elke hap moet worden gekoesterd. Ik wil eten niet op een voetstuk zetten. Eten en ik gaan eindelijk normaal met elkaar om. Het is er. Ik ben er. Ik vind het fijn als het goed smaakt. Ik doe mijn best niet al te immoreel te eten (geen bio-industrie). Laten we er niet meer van maken.
De ruimte tussen wijsvinger en duim
Er was een tijd dat eten voor mij ging om controle. Als puber, van pakweg mijn elfde tot en met mijn vijftiende, was ik door eten geobsedeerd. Op een heel andere manier dan de foodies of de orthorectici, maar net als bij hen bepaalde eten mijn leven. Het eerste jaar at ik zo min mogelijk. Ik ging graag mee boodschappen doen, om de producten uit te zoeken die het magische getal van 0 calorieën zo dicht mogelijk naderden. Het brood dat ik ’s ochtends smeerde, belandde ’s middags met zekerheid in de prullenbak, ik woog mezelf elke ochtend en avond en ik deed dagelijks zo’n driehonderd maal een buikspieroefening. Nooit werd de hond zo vaak en zo lang uitgelaten als in dat jaar. Tot mijn ondergewicht, ook voor een brugklasser, begon op te vallen.
Er waren twee andere meisjes met een eetprobleem in mijn jaar, waarvan één in het ziekenhuis werd opgenomen – reden voor de school om ouders op de hoogte te stellen van de signalen. De geruchten over gedwongen sondevoeding klonken afschrikwekkend en aangezien mijn ouders nu in de gaten hielden of ik wel ontbeet, schakelde ik over op een meer boulimische fase. De grens tussen ‘anorexia’ en ‘boulimia’ is vloeibaar en wordt vooral gedefinieerd door ondergewicht enerzijds en eetbuien anderzijds, maar als je kleine eetbuien en ondergewicht hebt, ben je officieel een anorectica van het ‘purgerende’ type. Los van alle labels, waar het om gaat is dit: van nauwelijks eten en veel sporten ging ik naar het minimum van normaal eten met af en toe eetbuien en overgeven.
Maar ook als ik cakejes in mijn mond aan het proppen was, gaf ‘de eetstoornis’ nog een illusie van controle.
Tijdens de ‘purgerende’ fase voelde ik me normaler, maar minder plezierig. Ik had niet het gevoel van lichtheid, die high die volgt nadat de honger is weggeëbd. Maar ook als ik cakejes in mijn mond aan het proppen was (met melk om het kotsen te vergemakkelijken) gaf ‘de eetstoornis’ nog een illusie van controle. Mijn eetbuien waren ingecalculeerd. Ik hield het getal op de weegschaal in de gaten en wist dat dat niet boven de 45 mocht uitkomen. Dat kwam te dichtbij wat de BMI een ‘normaal’ gewicht noemt en ik wilde op veilige afstand van ‘normaal’ blijven. Zolang ik mijn wijsvinger en duim om mijn pols kon sluiten en ruimte overhield, was het oké.
Illustratie: Miriam Bouwens
Waar komt zo’n eetstoornis vandaan? Je kunt een boekenkast vullen met informatie over anorexia en boulimia (kijk onderaan dit artikel voor een selectie van bronnen). Veelgenoemde oorzaken zijn een angst om volwassen (of: vrouw) te worden, een sociale omgeving met een hoge prestatiegerichtheid, karaktertrekken als perfectionisme en rigiditeit, en, natuurlijk, het slanke schoonheidsideaal. Dit soort factoren zorgen voor de gunstige omstandigheden voor de eetstoornis, maar bieden geen directe verklaring. De eetstoornis wordt vaak door een vrij toevallige gebeurtenis in gang gezet. Een vriendinnetje blijkt minder te wegen, iemand maakt een opmerking over je gewicht, je eet even wat minder vanwege stress of verdriet en krijgt complimenten of aandacht. De kleinste dingen kunnen een aanleiding zijn. Ik herinner me een jongen op wie ik verliefd was die een dun meisje leuker leek te vinden, en een sexy vrouw in een comedyserie die zei dat ze ál veertig kilo woog (ik schatte haar borsten op zo’n twee kilo per stuk).
Ook denk ik dat ik kwetsbaarheid idealiseerde. Wie kwetsbaar is wekt vertedering, liefde, op z’n minst zorg. Sprookjesprinsessen hebben standaard verontrustend slanke polsjes. Dus toch het schoonheidsideaal? Nee, niet helemaal: er zit een stap tussen het verheerlijken van een bepaalde vorm van slankheid en de voldoening als je je wijsvinger en duim om je pols sluit en er ruimte overblijft. ‘Nothing tastes as good as skinny feels,’ zei Kate Moss ooit in een interview. Ze werd erom aangevallen, maar ze had gelijk. Ze zei niet dat dun zijn zo mooi is, er zo goed uitziet, maar dat dun zijn zo goed voelt.
‘Walk in the snow and not leave a footprint’
Wat het eetprobleem in gang zet is maar een klein deel van het verhaal. Veel belangrijker is wat het in stand houdt. Anorexia is niet gezond voor je, je kunt er zelfs aan sterven, dus het is logisch dat het als ‘ziekte’ wordt gezien. Maar het gevaar van het medische vertoog rond anorexia is dat het wordt weggezet als iets puur zieligs, een kwaal waar hysterici en neurotici door geduldige dokters vanaf moeten worden geholpen. Ik heb er zelf moeite mee het nu steeds over ‘stoornis’ en ‘probleem’ te hebben, omdat het zo niet voelde. Het is een obsessie, een verslaving, maar één waar je je met trots aan overgeeft. Het is daarom passender om van ‘magerzucht’ te spreken (zoals anorexiaspecialisten Ron van Deth en Walter Vandereycken doen). Het fragiele uiterlijk van anorectici is wellicht misleidend: er schuilt een enorme kracht in vrijwillig hongeren.
Niet eten heeft iets van topsport. Je gaat voor het steeds lagere cijfer op de weegschaal en telkens overwin je jezelf. Dat geeft een gevoel van trots en autonomie. Je kunt tegelijkertijd kwetsbaar en sterk zijn. Buiten de normale orde, boven de anderen verheven. Het bedwingen van je behoeften is voor wie daartoe in staat is een uiterst bevredigend doel. Je bent jezelf tegelijkertijd aan het straffen en aan het belonen, aan het afbreken en aan het opbouwen. Wie had gedacht dat de zin van het leven zo makkelijk te vinden was? Een meisje van 23 dat al vanaf haar tiende met anorexia worstelt, Annemiek, verwoordt het als volgt:
‘Jarenlang was mijn eetstoornis mijn beste vriendin. Ze zorgde ervoor dat ik controle had over dingen in mijn leven. Het was een hele goede manier om me af te reageren. Als ik stress had of me vervelend voelde, werd de stem sterker en ging ik minder eten en meer sporten. Hoe minder ik woog, hoe sterker ik me voelde.’
Om de magerzucht te begrijpen moet je haar aantrekkingskracht begrijpen, de diepe voldoening die ze geeft. Het subversieve ervan ook. Het is een vorm van kwaad, een kwaad dat zich tegen jezelf richt, tegen de wereld. Je trekt je terug in jezelf en niemand kan je daar raken. Het universum van de magerzuchtige is schitterend en afschuwelijk in haar dwangmatigheid, in de illusies van puurheid, reinheid. En controle, ja, controle. Ik merk dat ik er nu ik dit schrijf weer enthousiast over word.
Illustratie: Miriam Bouwens, geïnspireerd op het nummer 4st. 7lbs van Richey Edwards
Half melancholisch, half opgelucht lieten ze me terugblikken op de ‘echt’ anorectische periode.
Tijdens mijn ‘restrictieve’ jaar had ik geen externe motivatie nodig. Het was genoeg om te geloven dat ik meester was over mezelf. Daarna, tijdens de ‘purgerende’ jaren, had ik popmuzikanten die me sterkten in de verheerlijking van het hongeren, twee jongens met eetstoornissen. Half melancholisch, half opgelucht lieten ze me terugblikken op de ‘echt’ anorectische periode. Daniel Johns van Silverchair, jong, blond, boos, verdrietig – de uitgemergelde reïncarnatie van Kurt Cobain. Zijn Ana’s Song (Open Fire) is als de klaagzang van een ongelukkig verliefde. "I love you to the bones’, zong hij met ingevallen wangen tegen ‘Ana’ (kort voor anorexia). Ik zong het mee. Net als de woorden van Richey Edwards, de verdwenen gitarist van de Manic Street Preachers. Zijn 4st. 7lbs is waarschijnlijk het pijnlijkste, treffendste lied over anorexia ooit geschreven:
Karen says I’ve reached my target weight
Kate and Emma and Kristin know it’s fake
Problem is diet’s not a big enough word
I wanna be so skinny that I rot from view
I want to walk in the snow
And not leave a footprint
I want to walk in the snow
And not soil its purity
Vastenheiligen en wondermeisjes
Puurheid, reinheid en controle. De vorm van kwaad die magerzucht is, is makkelijk te verwarren met iets heiligs en dat is in het verleden ook een tijdlang gebeurd. In de latere middeleeuwen werd het vasten dat bij christenen al een traditie was iets té populair onder vrouwelijke christenen. Het aantal vrouwelijke heiligen dat hun liefde voor Jezus uitte via het uithongeren van hun lichaam steeg enorm. Het ideaal: een leven op water en geconsacreerde hosties. Gewone mensen hadden ontzag voor vastende dames als Catharina van Siena en Lidwina van Schiedam, al leken deze meisjes (en velen met hen) het christendom vooral te gebruiken om aan vervelende huwelijken te ontsnappen en de zeggenschap over hun eigen leven te herwinnen.
Er was ook scepsis over de vastenheiligen, vooral binnen de Kerk: het excessief toepassen van het vasten riekte naar zelfverheerlijking. Er kwamen steeds meer kritische onderzoeken om de voedselweigeraars te betrappen op bedrog. Het idee dat extreem vasten niet werd ingegeven door God, maar door de duivel, dat het een vorm van bezetenheid was, won aan kracht. Het extreme vasten werd steeds minder geaccepteerd binnen het christendom, maar het bleef volksvermaak: vanaf de zestiende eeuw duiken in traktaten en pamfletten berichten op van zogenaamde ‘wondermeisjes’, meisjes die leken te kunnen leven op lucht en soms wat honing of stroop. Eten was helemaal niet overvloedig aanwezig in deze tijd, dus wie vrijwillig hongerde trok de aandacht en oogstte vaak ook bewondering, inclusief geschenken. Net als bij de heiligen werden ook de wondermeisjes beproefd, maar nu door artsen. De wondermeisjes die daadwerkelijk volhardden in hun voedselweigering, stierven. Het wonder verloor daarmee geleidelijk haar glans en hongeraars kwamen in de sfeer van volksverlakkerij terecht: als hongerkunstenaars (meestal mannen) op kermissen.
Beeld: Claude Seurat.
Anorexia wordt vaak een ‘modeziekte’ genoemd (in de jaren twintig van de twintigste eeuw al). Dat klinkt onterecht als een verwijt aan diegenen die er aanvankelijk profijt maar snel ook last van hebben. Alsof zij alleen maar dun willen zijn vanwege de modellen op televisie en in de bladen. De term ‘modeziekte’ gaat voorbij aan het feit dat je stoornissen in het algemeen niet los kunt zien van de sociaal-culturele omgeving waarin zij ‘stoornis’ genoemd worden. Dezelfde verzameling van symptomen die wij nu een ‘stoornis’ noemen, noemden we ooit een ‘wonder’, een bewijs van vroomheid.
Natuurlijk zijn de heiligen en wondermeisjes van toen niet de pro-ana websites makende meisjes van nu. Maar ze lijken wel op elkaar. Ook nu vasten meisjes om hun zelfbeheersing te testen, hun autonomie te laten gelden, soms ook vanwege de aandacht die het genereert, maar uiteindelijk neemt de verslaving de overhand. Kafka’s hongerkunstenaar sterft terwijl niemand kijkt. Het ging niet echt om het spektakel, het ging niet echt om God, het gaat niet echt om het mooi slank zijn. Het gaat om de controle. Toch een vorm van bezetenheid. Maar een bezetenheid waarin hetgene dat bezit van je neemt uit jezelf komt. De controledrang is deel van jou, zoals Annemiek ook beschrijft:
‘Ik heb het vroeger heel vervelend gevonden als mensen de anorexia los van mij zagen, omdat het ook een deel van mij is, iets wat ik mijn hele leven bij me zal dragen.’
Achteraf
Ik ben eruit gegroeid, uit de eetproblemen. Ik zal vijftien geweest zijn toen ik Le pavillon des enfants fous las, een autobiografisch boek van Valérie Valère, waarin ze haar strijd met haar ouders en verplegers om niet te hoeven eten beschrijft. Haar dwangmatigheid vond ik niet langer bewonderenswaardig, maar afschrikwekkend. Ik was niet ver genoeg gegaan om niet meer terug te kunnen, zoals anderen, bij wie hormonale veranderingen maken dat ze nauwelijks meer tot eten in staat zijn. Ik kon het pragmatisch bekijken: het cijfer op de weegschaal kan niet eeuwig verder terugzakken. Als je niet wilt sterven moet je een andere manier vinden om jezelf dwars te zitten.
Wie succesvol hongert bezit doorzettings- vermogen, een zekere intelligentie en creativiteit (om het geheim te houden), en een bepaalde mate van perfectionisme.
Anorexia is voor iedereen anders. Ik heb hier de ervaringsexpert uitgehangen, maar mijn verhaal is maar één verhaal. Toch durf ik wel te beweren dat de behandeling van magerzucht erbij gebaat zou zijn als behandelaars beter begrijpen dat niets zo goed smaakt als dun zijn voelt. Als ze inzien dat het niet alleen een probleem is, maar ook een drang, zelfs een kracht. Binnen de geestelijke gezondheidszorg lijkt, met pleitbezorgers als Jim van Os, een verschuiving op gang te zijn gekomen van een vrijwel uitsluitend klachtgerichte benadering naar een meer persoonlijke benadering, waarin ook gekeken wordt wat de sterke punten van mensen zijn, inclusief de sterke punten van hun stoornis. Wie succesvol hongert bezit doorzettingsvermogen, een zekere intelligentie en creativiteit (om het geheim te houden), en een bepaalde mate van perfectionisme. Achteraf denk ik dat ik de hele omslachtige reis via andere problemen niet nodig had gehad, als iemand me als tiener had geholpen zulke positieve aspecten van het langdurig hongeren te erkennen en voor iets constructievers in te zetten.
Maar ik weet ook dat het achteraf makkelijk praten is. Nu ik het allemaal weer oprakel besef ik weer hoe verslavend het was, hoe fijn het is om zo’n duidelijk doel te hebben, zo’n eenvoudige esthetiek, zo’n illusie van reinheid en superioriteit. Het gevoel van kracht als ik bijna zwevend naar school fietste, licht van honger. I wanna walk in the snow and not leave a footprint.
Ik heb lang genoeg achterom gekeken. De stukken die deze week over eten verschijnen zal ik met gezonde onverschilligheid tot me nemen. Och ja, eten. Het is er, ik ben er, ik vind het fijn als het goed smaakt, ik doe mijn best niet al te immoreel te eten. Laten we er niet meer van maken.
-
Bronnen
Hartelijk dank aan Annemiek voor het openhartige vertellen over haar eetstoornis en aan kunsthistorica Yoon Hee Lamot van het Museum Dr. Guislain (museum voor de psychiatrie in Gent) voor het toezenden van de tentoonstellingscatalogus ‘Het gewichtige lichaam’.
Wie verder wil lezen kan bijvoorbeeld hier beginnen:
H. Bloks (2008) – Eetstoornissen en overgewicht. Herkenning, behandeling, beheersing.
R. van Deth & W. Vandereycken (1988) – Van vastenwonder tot magerzucht: Anorexia nervosa in historisch perspectief.
E.L. Edelstein (1989) – Anorexia nervosa and other dyscontrol syndromes.
J. Viorst (1998) – Greep op het leven: ons levenslange gevecht tegen macht en overgave.
Of kijk naar het onderzoek van Anita Jansen: http://www.eetonderzoek.nl/onderzoekers/anita.htm
-
Dit essay was onderdeel van de Eetweek in 2014, zie voor andere stukken uit 2014: De eetweek.
Klik hier voor meer verhalen uit De on//smakelijke week (themaweek).