Ik lees dat er in Schotland enorme voetafdrukken zijn gevonden van dinosaurussen en ik tag gelijk Marius in het bericht.
‘Daar moet jij heen,’ schrijf ik. Ik twijfel of ik Caps-Lock zal gebruiken.
‘Zou leuk zijn,’ antwoordt Marius met een knipogende smiley.
Natuurlijk gaat Marius niet naar Schotland om de afdrukken te bekijken. Dat zou natuurlijk wat al te spontaan zijn, en misschien ook een beetje doelloos, en niet in de laatste plaats: zijn vriendin is zwanger en bevalt binnen enkele weken.
Marius was, naast goede vriend van mijn oudste broer, een hele goede graver. In onze achtertuin groef hij eens een oud mes op, nam dat de volgende dag mee naar school en vertelde meester Gert dat het een vijftiende-eeuws steekmes was. Meester Gert deed alsof hij het geloofde en liet Marius een spreekbeurt houden over messen uit de vijftiende eeuw. Eerder had Marius al, zoals hij zelf beweerde, het complete skelet van een eend, een scherf uit het pleistoceen, meerdere vroeg-Florijnse munten en een walkman opgegraven waar nog een bandje in zat. Het Land van Maas en Waal, stond daar op, van Boudewijn de Groot, en hoewel die rivieren uren rijden van ons vandaan lagen, noemde Marius zich vanaf toen de maaswaalgraver.
Als maaswaalgraver deed hij prachtige vondsten, uit braakballen van uilen reconstrueerde hij hele muizen, ieder steentje deelde hij in op tijdperk en herkomst. Alleen niemand werd er warm of koud van. Het Maaswaalmuseum, onderdeel van zijn slaapkamer, huisvestte meerdere vitrines met zijn archeologische schatten, maar had nauwelijks bezoekers. Mijn broer werd aangesteld als administratief medewerker van de inventaris, maar verloor toen hij van de Sint een kilo K’nex kreeg al snel zijn interesse.
‘Ik kap ermee,’ zei Marius op een dag bij ons aan de keukentafel. ‘Niemand schat het op waarde en mijn ouders vinden het troep.’
‘Aan alle tijdperken komt een eind,’ zei mijn moeder en ze zette een glas te waterige diksap voor hem neer. Marius zuchtte diep en in de weken daarna groef hij niets meer op.
Het was een paar maanden later, iedereen dacht dat Marius zijn graaf-fase succesvol achter zich gelaten had, toen hij aankwam met een botje.
‘Dit is iets heel bijzonders,’ zei hij, ‘dit komt van de kaak van een dino.’
Mijn broer rolde met zijn ogen, maar Marius schreef een brief aan Naturalis, werd uitgenodigd en het stuk bot werd onderzocht. Van een dino was het niet, maar hij kreeg complimenten, want het was afkomstig van een hagedis die al lange tijd geleden uit Nederland was verdwenen.
‘Hier hebben we wat aan,’ zei de vrouw van Naturalis.
Daarna was het hek los. Marius wilde detectoren, masterclasses, encyclopedieën. Hij zat inmiddels op de middelbare school en tekende in zijn wiskundeschrift de skeletten van Ceratopsen en Hypsilophodonten. Jaren later schreef hij zijn profielwerkstuk over dino’s in Nederland en meldde zich aan voor een studie archeologie. Daar had hij het naar zijn zin, maar over dino’s ging het vrijwel nooit. ‘Ik ga nog eens naar Argentinië,’ vertelde hij mijn broer, ‘daar zijn de mooiste resten te vinden.’
Naar Argentinië ging hij niet, meteen na zijn afstuderen kreeg hij een baan aangeboden bij ProRail. Daar doet hij nu bodemonderzoek, wat met botresten van prehistorische dieren weinig te maken heeft maar waarmee hij het erg naar zijn zin heeft, dus in feite is er niets zorgwekkends aan de hand. Marius is een lieve, leuke vent met een interessante, goedbetaalde baan en een slimme, mooie vriendin. En toch denk ik, terwijl ik Marius’ naam onder het nieuwsbericht zet: er is iets mis gegaan. Hoe komt het dat je vroeger zo beslist weet wat je wilt doen, en dat vijfentwintig jaar later maar zo zelden ten uitvoer brengt? Jean Pierre Rawie dichtte: ‘Je schoof het leven op de lange baan,/want wat er was, zou er ook morgen wezen,/je werd alleen maar ziek om te genezen,/je had de tijd, er kwam geen einde aan.’ En aan het einde van het gedicht de bekende zinnen: ‘Je nam geboden kansen slecht te baat/en hebt tot slot het minste deel verkoren,/het geluk komt karig en te laat.’ Maar wat nou als het geluk helemaal niet karig en te laat komt, juist overvloedig en precies op tijd is, en er tóch iets ontbreekt?
Ik kijk naar het scherm met het dino-nieuwsbericht, dan naar buiten, waar de lentezon krachtiger begint te worden en de mensen naar de terrassen stuurt, en zachtjes neurie ik het melodietje van Het Land van Maas en Waal. Ik kan me niet inhouden en typ onder het bericht als antwoord op Marius: ‘Doe het, boek een ticket!’ En daar weer onder: ‘Dat ben je de maaswaalgraver verplicht! Hij heeft je nodig!!’
‘Haha ja, komt wel een keertje,’ typt Marius terug. Weer met knipoog.
Iduna Paalman (1991) is al bijna vier jaar columnist voor Hard//hoofd. Haar poëziedebuut ‘De grom uit de hond halen’ verscheen in het najaar van 2019 bij Querido. Ze won er de Poëziedebuutprijs 2020 mee. Ze publiceerde onder meer in De Gids, De Revisor, De Groene Amsterdammer en NRC Handelsblad.
Daphne Prochowski is een illustrator uit Groningen. Haar werk is te omschrijven als kleurrijk en verhalend.