"Stilaan vergrijst het huis", schrijft Joyce. Haar vriend, kunstenaar Rinus van de Velde trekt zijn houtskoolsporen door de kamers. Speciaal voor de vergrijzingsdag een bijdrage van hen samen, met tekst van Joyce en tekeningen van Rinus.
In dit huis brengen wij de nachten door. Overdag trekt hij naar zijn atelier, daar verzint hij verhalen en tekent ze in houtskool op metersgrote canvassen. Hij maakt een scène met props en figuranten, fotografeert die en tekent. Per doek verzint hij een leven: als wetenschapper, sportheld, als schaakgrootmeester. Er zijn kunstcritici die zijn werk beter uitleggen, dat is niet mijn taak.
Maar na de arbeid komt hij hier, naar dit huis.
De lichtschakelaar in de badkamer is grijs. Eerst kon je de ellipsvormige ringen van een vingerafdruk nog zien. Die verdwenen ook weer na een schoonmaakbeurt. Nu helpt ook een schoonmaakbeurt niet meer. Met Cif misschien, maar dat vergeet ik iedere keer te kopen.
De poriën: opgevuld met koolstof. Soms denk ik een mee-eter te vinden, maar het is de houtskool die naar buiten stulpt. De delen van het lichaam die steeds bedekt blijven, steken af tegen armen, handen, nek, gezicht en het haar van carbon. Na het douchen geeft het vlees de suggestie van frisheid, dan bloost het zelfs. Maar geef het een halfuurtje en kijk: het warme water drijft al de diep opgeslagen houtskool met wat vertraging naar de oppervlakte. Nu is het lichaam omhuld door een grauwe schijn. In bed vergelijken we onze lichamen. Mijn vel is roze, ziet er zwak en week uit naast dat grijs. Op de muur boven het hoofdeinde plakt een vettige, donkere waas van het door carbon doordrenkte haar dat ertegen schuurt.
In september was er de expositie in Los Angeles. Het hotel waar we logeerden had een zwembad, een bar waar je voor acht dollar een glas wijn kon drinken en een bed met verblindend witte lakens.
Ik was vergeten hoe wit lakens konden zijn.
Aan het einde van die week in L.A., waar we zwommen in de oceaan en waar een hele week geen werk met houtskool was, enkel hamburgers en cocktails en veel te vriendelijke mensen en Mulholland Drive die minder raar was dan we ons hadden voorgesteld en een roze Franz West ergens langs Beverly Hills Boulevard, aan het einde van die week besloot hij: “Ik ben in geen jaren zo schoon geweest”.
Terug thuis dacht ik aan die maagdelijk witte hotellakens. Ik bekeek mijn grijze vodden en kocht een pakje zwarte Dylon textielverf. Dan moet het zo maar, dacht ik terwijl mijn beddengoed zwarte rondjes draaide in de wasmachine.
De lichtschakelaars. De deuren. De keukenkastjes. De gordijnen. Het snoer van de Mac. Stilaan vergrijst het huis, het parcours dat hij hier aflegt ligt almaar duidelijker vast.
Hier liggen we dan. Twee personages onder donkergrijze lakens, de scène is compleet.
“I have not quite been myself since that wondrous night when I asked myself whether I was actually eating an ice-cream, or in fact creating a story about me doing so in doing it.”
"Me and Conrad M. during one of our silent rehearsals with Xx Xxxxxx, our band in the becoming, surrounded by trash and bottles of a fictive whisky blend I have secretly created in the office, a huge mirror in front of us, in which we can’t stop glancing as we try to get our band’s attitude straight, and in which we both discover that we are playing out very different fantasies of rock ‘n roll life, which afterwards leads to heavy discussions over which image we have to project, fights that already cast a dark shadow over the band’s future before we have even played one single note."
“Self-portrait as a young Sir Isaac Newton, rendered as an eccentric hero who performs dangerous experiments on himself to force a breakthrough in the field of optics. (As a matter of fact, Newton once inserted a long, flat needle behind his eye just to see what the effect the distortion of his eyeball would have on his vision. According to his notebook ‘white, darke & coloured circles’ appeared.) So, as a young Newton, I am dripping drops of black and white paint onto my iris, hoping my sight itself will transform and I will move freely through some sort of action painting universe, a contemporary art galaxy, a cosmos of artistic vision. In that parallel black-and-white world, I am a pioneer of what one may call ‘optics of the self’, a field of study that focuses on how I am perceived and on what parameters define that perception. I have already discovered that the universe is a collection of all possible images. Its laws of nature are beautifully flexible and clear. The centre of gravity is the artist.”
“Self-portrait as a human being, almost classically baroque in style, in which I am surrounded by stuffed animals and animal parts — heads and tails — a nightmarish, transgressive image with an iconography mysterious to my well composed mind, an image you can read better than I can, possibly, as it came to me just before I dozed off in the afternoon, having worked for hours on end on yet another self-portrait and staring blankly at my collection of stuffed animals (god only knows why I have one, maybe just because they might be of use for a drawing), and to be honest didn’t make good sense at all when it came to me. Perhaps you will say it speaks of my vanity and its inherent aggression, Conrad, perhaps that I am but a docile servant to my mutilated drives, a fragile, schizophrenic slave to my desire for control (‘The dogs, Rinus, the dogs!’, I can hear you thinking already), that anything animal in me is dead and sculpted. But however readable it might be to you, it will never be exactly what you read in it. It will always be a well-balanced composition as well, dear Conrad, a good image, something you will never really get, will you?”