Het is een woensdagavond begin januari, ik zit op mijn bank te lezen en bij iedere zoem die ik hoor, schrik ik op. Mijn telefoon ligt een meter bij me vandaan en ik mag eigenlijk niet kijken van mezelf, maar mijn ogen flitsen meteen naar het scherm, nemen waar welke app de melding geeft, welke kleur de profielfoto van het WhatsApp-account heeft dat contact met me zoekt, hoe lang de naam is.
Ik wil het liever niet toegeven aan mezelf, maar ik ben aan het wachten op iemand. Dat is niet mijn sterkste kant, want ik ben a: ongeduldig en b: neurotisch. Een mens leert met zijn tekortkomingen omgaan, en inmiddels komt het nog maar zelden voor dat ik onpasselijk word van het wachten. Ik ga mezelf vermaken, iets anders doen, ik heb altijd een boek bij me mocht ik in een wachtkamer terechtkomen bij een tandarts of in een vertraagde trein.
Maar in de liefde vergroot alles zichzelf uit. Ik wacht op iemand die me zou berichten, iemand die ik heel graag wil zien en die me nog zou laten weten wanneer hij tijd voor me had. Iets afspreken met vrienden doe ik in de tussentijd onder voorbehoud, want misschien belt hij wel dat hij over een uur voor mijn deur staat en dan wil ik open kunnen doen. De avonden die hij vaker vrij heeft, houd ik leeg in mijn agenda, en ik breng ze in mijn eentje lezend door op mijn bank. Ik worstel me door de zinnen van mijn boek heen, raak halverwege de draad kwijt, begin nog eens, en na twaalf woorden vraag ik me af wat het betekent dat ik nu al vier dagen, vijf uur en zestien minuten lang geen antwoord heb gekregen.
Ik begin vol goede moed proefberichten te schrijven in mijn notities-app
Ik begin nog eens aan de zin en hou het iets langer vol tot mijn telefoon weer oplicht: een naam van vijf letters, een roodkleurige profielfoto, hij is het niet. Ik laat mijn telefoon liggen waar-ie ligt en begin nog een keer. Ik kom bijna bij de punt, en voel ineens een ingeving hoe ik deze situatie strategisch ga benaderen: het juiste moment om iets van me te laten horen is denk ik morgen aan het eind van de dag. Meteen daarna: het is toch mijn eer te na, ik heb al vijf keer initiatief genomen. Weer een oplichtende telefoon, een melding van Instagram, Doja Cat is live. Ik begin vol goede moed proefberichten te schrijven in mijn notities-app. De ‘hee, hoe is het daar?’ transformeert in een ‘ik heb zin om je te zien, heb je het druk?’ en na tien minuten typ ik ‘je zou nog iets van je laten horen wie denk je wel niet dat je bent om zo met me om te gaan ik heb ook een leven’.
Zonder iets te versturen zet ik mijn telefoon uit en pak mijn boek er weer bij. Mijn ogen flitsen over de woorden, mijn zenuwen en ongeduld stuwen me vooruit over de bladzijden. Welke bron van geduld boor ik eigenlijk aan voor degene op wie ik wacht? Hoe houd ik dit vol? In de wachtkamer bij de tandarts heb ik geen keus, maar nu kies ik ervoor de wachtende te zijn.
Na dertig pagina’s zet ik mijn telefoon weer aan. De ene teleurstelling na de andere trilt op me af. En na vier dagen, zes uur en negen minuten stop ik met wachten op de lelijke waarheid die het verstrijken van de tijd boven water heeft gekregen: dat ik meer mijn best wil doen, meer verlang. Ik stop, want het past me niet de wachtende te zijn.

Eva van den Boogaard is literatuurwetenschapper, docent en onderwijsinnovator bij St. Joost School of Art & Design en eindredacteur bij Hard//hoofd. Haar verborgen talent is slapen en haar minder verborgen talent twijfelen. Ze rent graag langs de Vecht, zingt met karaoke het liefst George Michael en droomt van een Heilige Birmaan als huisdier.

Eline Veldhuisen (1999) is illustrator. Inspiratie voor haar werk haalt ze uit haar directe omgeving, variërend van haar eigen gedachtes tot de verhalen van andere mensen. Met zo min mogelijk middelen brengt ze deze verhalen op een heldere manier in beeld.