Kledingstukken zijn in essentie gebruiksvoorwerpen, vond ik altijd. Niet dat een vintage Fong Leng-jurk even weinig waarde heeft als een “drie keer wassen en dan weggooien”-geval van de Hennes, maar laten we alsjeblieft niet gaan doen alsof het een Rembrandt is. Mode heeft meer te maken met kunstnijverheid, met design – om een wat minder bejaarde term te gebruiken.
Of toch niet?
Modetentoonstellingen zijn populair in de grote musea. Niet voor niets koos de Hermitage Amsterdam voor de heropening het thema Aan het Russische Hof: schitterende baljurken, imposante gala-uniformen en beschilderde waaiers moesten de bezoeker het gevoel geven zelf even op audiëntie te zijn bij de tsaar op zijn gouden troon (te zien in de eerste tentoonstellingszaal). Voor deze feestelijke heropening kon de Amsterdamse vestiging van het museum putten uit een collectie van bijna drie miljoen kunstwerken. Waarom al die mottige japonnen van vergeten groothertoginnen? Waarom niet openen met een tentoonstelling over Catharina de Grote, of een paar van de circa 1000 in Sint-Petersburg aanwezige Hollandse meesters naar Amsterdam halen?
Because fashion sells. Bijna iedereen, behalve vervelende mensen die vinden dat we allemaal een juten zak moeten dragen, droomt weg bij een prinsessenjurk. Of het er nou één is van de Russische tsarina, van Chanel of van Viktor&Rolf.
Mode is toegepaste kunst, en soms leidt dat tot verbazingwekkende mengvormen, zoals bij de Italiaanse ontwerpster Elsa Schiaparelli (1890-1973) die zich liet inspireren door het Surrealisme. Haar “shoe hat” en “lobster dress” (een witzijden avondjurk waar Salvador Dalí een kreeft op had geschilderd) waren sensationeel en worden nu getoond in museumzalen. Ook worden relatief nieuwe “stukken” uit de collecties van beroemde ontwerpers vaak aangekocht; in Nederland van o.a. Viktor&Rolf en Niels Klavers.
De twintigste eeuw was de eeuw van fashion. Iemand die midden in al deze ontwikkelingen stond was de excentrieke Diana Vreeland (1903-1989), fashion editor bij Harper’s Bazaar en Vogue, en later conservator op de kostuumafdeling van het Metropolitan Museum of Art. Ze maakte het allemaal mee: het Parijs van de jaren dertig, waar rijke Amerikaanse socialites zich lieten kleden door Schiaparelli en Chanel en feestjes bezochten waar Picasso en Dalí ook kwamen. Na de oorlog de new look van Dior, die ze voor Harper’s Bazaar liet fotograferen door Richard Avedon. Tijdens de jaren zestig maakte Vreeland vernieuwende, bizarre modereportages in Vogue, die het tot dan toe altijd wat chique blad een exponent maakten van de jeugdcultuur: “I think I always had a perfectly clear view of what was possible for the public,” schreef ze in 1984, “give ‘em what they never knew they wanted.” Nog weer later behoorde ze tot een van de vaste figuren in de Factory-entourage van Andy Warhol. Na haar ontslag bij Vogue in 1971 werd Vreeland door het Metropolitan gevraagd “to change around a bit”. Ze begon door Europa te reizen om te collectie uit te breiden en zou twaalf tentoonstellingen inrichten.
De tijd van grand dames als Diana Vreeland die dicteerden wat we moesten kopen is allang voorbij. De laatste jaren wordt de modewereld juist gevormd door wat “people in the street” dragen, wat we terugzien op de websites van The Sartorialist, Garance Doré en talloze varianten… eindeloze portretfoto’s van meisjes en jongens die hun outfit met zorg hebben samengesteld: een colbertje uit de tweedehandswinkel met een gek hoedje van H&M, zwarte skinny jeans met een zwart t-shirt en knalrode schoenen; alles zo doordacht en zo perfect. Bij het bekijken van dit soort foto’s dringt zich soms de associatie op met de serie “Exactitudes”, die jarenlang in de Volkskrant verscheen; een pagina portretjes van voorbijgangers die zich, onafhankelijk van elkaar, allemaal hetzelfde bleken te kleden.
In Museum Boijmans van Beuningen is tot 10 januari de tentoonstelling The Art of Fashion te zien waar “het spanningsveld tussen mode en kunst” in beeld wordt gebracht door objecten en ontwerpen die balanceren tussen de twee disciplines. Er wordt gesproken over een “vervagende grens”, omdat modeontwerpers kunstenaars steeds meer beïnvloeden, en vice versa. Vijfentwintig ontwerpers en kunstenaars zijn uitgenodigd om hun visie te tonen.
Kijk en oordeel zelf. De combinatie kunst en mode is boeiend; toch kan ik het niet helpen dat ik altijd moet denken aan wat good old Diana Vreeland ooit zei: “there’s very little art in the world. What there is is splendid, but let’s not confuse it with fashion.”