Het is weer eens vakantie. De grootste uitdaging van vrije dagen is om met een onderhoudend kinderprogramma op de proppen te komen. Enkele dagen voordat ik Annika bij haar moeder ophaal, speur ik het internet al af naar activiteiten. Voordat Annika naar school ging was dat iets waar ik me wel een paar keer per week mee bezig moest houden, maar toen kon ze zichzelf tenminste nog urenlang in speeltuinen of ballenbakken vermaken terwijl ik op een bankje een boek las.
Het belooft zonnig te worden, dat schept dus mogelijkheden. Uiteindelijk kom ik uit bij het Dolfinarium. Dat is dan wel een flinke tocht met de trein, maar samen reizen vind ik ook een activiteit en een vorm van samenzijn. Wat een heerlijk gevoel dat deze dag nu al helemaal vastligt.
‘Moet je raden wat voor leuks we morgen gaan doen?’ vraag ik, wanneer we op weg zijn naar huis.
‘Naar een ballenbak?’ vraagt Annika hoopvol.
‘Nee, iets veel bijzonderders. Iets wat je nog niet kent.’
‘Hoe kan ik het dan raden?’
‘Daar heb je een punt. Het is een dolfinarium.’
‘Wat is dat nou weer?’
‘Een soort dierentuin, maar dan met alleen maar dieren die in de zee wonen. Zoals dolfijnen.’
‘Saai zeg.’
‘Nee, dat is helemaal niet saai. Er is van alles te doen.’
‘Is er ook een speeltuin?’
Ik zucht.
‘Misschien wel, maar daar gaat het niet om. Het gaat om de dolfijnen.’
‘Ik vind dolfijnen stom.’
Het begint me te duizelen.
‘Néé,’ verhef ik mijn stem, ‘jij vindt dolfijnen helemaal niet stom. Jij bent een kind en kinderen vinden dolfijnen leuk. Dat is altijd zo geweest, een regel waar je nu niet opeens van af kan wijken enkel en alleen om mij te tarten. Het zijn godverdomme hele intelligente beesten.’
‘Je bent zelf een intelligent beest.’
‘Dat ben ik zeker, ja!’
Wanneer ik haar naar bed breng, zegt Annika troostend: ‘Papa, als jij zo graag dolfijnen wil zien, wil ik best met jou meegaan hoor.’
‘Nou ja,’ zucht ik, ‘misschien zijn die dieren ook wel een beetje overschat. Misschien is intelligentie wel overschat. Ik weet het ook allemaal niet meer. Wat zou jij dan willen doen? En nu niet speeltuin of ballenbak zeggen.’
Annika kijkt peinzend voor zich uit, dan verandert haar gezicht alsof ze een ingeving krijgt.
‘YouTube kijken!’ zegt ze, alsof dit het antwoord is op alle wereldproblematiek.
‘YouTube kijken? De hele dag?’
‘Er staat heel veel op YouTube hoor.’
‘Nee, we moeten samen iets doen. We moeten de deur uit.’
Al mijn ideeën zijn op. Mijn geluk van morgen ligt nu volledig in haar handen.
‘De kermis,’ zegt ze dan.
Terwijl Annika ligt te slapen, zoek ik uit of er een kermis in de buurt is. Als kind vond ik het altijd prachtig om te zien hoe de kermis werd opgebouwd, het gevoel van belofte bracht mij in een bijzondere stemming. Wanneer het spektakel eenmaal in volle gang was – met zijn hysterische geluiden, mierzoete aroma’s en duizelingwekkende bewegingen – voelde ik mezelf in een existentiële afgrond wegzakken. Toch ben ik opgelucht wanneer ik zie dat er een kermis op fietsafstand is. Ik zal me er wel doorheen slepen.
Er blijken gelukkig een hoop attracties te zijn voor jonge kinderen. Naast een verschrikkelijke achtbaan die meerdere keren over de kop gaat, staat een klein achtbaantje in de vorm van een rups heerlijk sloom geschikt te wezen voor het gehele gezin.
‘Laten we daar als eerste ingaan,’ stel ik voor.
‘Zijn rupsen intelligente beesten?’ vraagt Annika, terwijl ik haar vastgordel.
‘Nee, anders zouden ze zich wel in een dolfijn ontpoppen,’ lul ik raak, terwijl ik zoek naar mijn eigen gordel. Blijkbaar is er maar één zo’n ding per bakje. Ach, die rups gaat zo traag en grote mensen kunnen zich goed vasthouden.
‘Joehoe!’ roept Annika verrukt terwijl we naar boven tjoeken.
Goed vasthouden, zeg ik tegen mezelf. Ik heb mijn handen zo stevig om de stang geklemd dat mijn knokkels wit zien. Wanneer ik naar beneden kijk, voel ik het bloed ook uit mijn hoofd wegzakken. Wanneer ik naar boven kijk, zie ik dat we nog niet eens op de helft zijn. God, waarom kunnen mensen niet gewoon met beide benen op de grond blijven? Vanwaar toch altijd die malle hoogmoed?
Als ik naar mijn dochter kijk, zie ik haar stralen van blijdschap. Maar wanneer ze haar hoofd naar mij omdraait, lijkt het alsof ze een spook in het spookhuis ziet. Ik moet me nu echt vermannen, anders slaat de angst op haar over.
‘Heerlijk hè?’ hoor ik mezelf brommen.
Dan begint de rups af te dalen. Even zie ik de krioelende poppetjes onder ons, maar dan verandert het beeld. Boven mij torent een gezicht met een mondkapje. ‘Het is een jongen,’ hoor ik het gezicht tegen mijn moeder zeggen. Er komt een oorverdovend geluid uit mijn keel, ik wil melk en snel een beetje. Vervolgens kruip ik door een kamer met stoelen zo hoog als huizen. Dan zit ik in een klaslokaal, ik staar uit het raam. Ik hoop dat er chocopasta op mijn brood zit, maar het zal wel niet. Het volgende moment sta ik op de gang, de wiskundeleraar dacht dat ik hem uitlachte maar ik ben gewoon knetterstoned. Daarna zit ik op een zonovergoten camping met Joachim, ik moet mijn ouders bellen want onze francs zijn op. De hele kroeg krijgt een rondje, want mijn stufi is binnen. Ik heb een pak aan en moet ‘ja’ zeggen, daarna mag ik kussen. ‘Het is een meisje,’ zegt de vrouw. We staren naar de zwartwitte puzzel op het scherm en horen het hartje tikken. Ik zit in een speeltuin en lees Mogelijkheid van een eiland. ‘Kijken papa!’ wordt vanaf de glijbaan naar mij geroepen. Mijn vrouw zegt dat het zo niet langer gaat, we gaan scheiden. Vijftien handtekeningen moet ik zetten, ik voel me verdrietig en vrij. Ik zit achter mijn laptop en denk aan het Dolfinarium. Dan zit ik nog steeds of opnieuw in de rups naast mijn dochter, te wachten op het volgende beeld. Een kauwgomkauwende jongen kijkt mij aan.
‘Als jullie nog een keer willen, moet je weer een kaartje kopen,’ snauwt hij.
‘Nee, nee, we waren alleen een beetje aan het bijkomen,’ zeg ik en ik knoop Annika’s gordel los.
‘Dat was echt leuk hè?’ vraagt ze vertwijfeld.
Thuis schenk ik mezelf een glas wijn in en probeer met alle macht er niet aan te denken dat de vakantie nog maar net begonnen is. ‘Zo, nu mag jij even YouTube kijken. Welk filmpje mag het worden?’
Annika zet weer haar peinzende blik op.
‘Pippi Langkous? Barbapapa? Pipo de Clown?’ opper ik. We zijn de laatste tijd erg van het antieke aanbod.
‘Ken je Flipper?’ vraagt Annika dan.
Ik sla mijn glas in één teug achterover.