Rolstoelen en sigaretten, is er meer te beleven in een revalidatiecentrum? In de columnreeks “De Revalidanten” neemt Tiare van Paridon ons mee in haar angsten en ontdekkingen als revalidant. Ze beschrijft vijf weken lang haar groeiende gewaarwording van een weigerachtig lichaam en wat het betekent om buiten de veilige muren van het centrum een fysieke beperking te hebben. Deze week deel II: over het identificeren met je eigen ziektebeeld.
“Hoe laat heeft u een afspraak?” vraagt de meneer achter de balie.
“Over 15 minuten.”
Hij kijkt naar links, ik naar rechts, naar de grote klok die aan de muur hangt.
“Half tien dus,” voeg ik eraan toe.
“Naam en geboortedatum?”
Ik dreun mijn gegevens op.
“NMA?” vraagt hij.
“MNA?” herhaal ik vragend.
De man corrigeert zichzelf: “Neuromusculaireaandoening?”
“Oh. Ik denk het.”
“U moet in de linkervleugel van het gebouw zijn. Neemt u daar plaats in de wachtruimte, dan wordt u vanzelf opgehaald.”
Ik dank de meneer vriendelijk en loop de aangewezen richting op. De smalle gang leidt naar een grote vierkante wachtruimte verbonden aan drie afdelingen. Voor elke afdeling is er een aparte rij met stoelen die allemaal vol zitten met wachtenden. Je staat hier als het ware op een toneel waar drie rijen toeschouwers haaks op uitkomen. En ze staren allemaal naar me. Tientallen blikken schreeuwen mij toe: “Wat doe jij hier?” “Nog zo jong!” “Voor wie kom je?”
Ik schaam me in deze omgeving voor hoe snel ik nog loop. Mijn beperking is niet zichtbaar genoeg.
Terwijl ik meestal mijn best doe om anderen bij te benen vertraag ik nu bewust mijn pas. Ik schaam me in deze omgeving voor hoe snel ik nog loop. Mijn beperking is niet zichtbaar genoeg. De laatste stappen naar m’n stoel begin ik te hinkelen om het nog op iets te laten lijken. Ik plof neer en verruil mijn plek op de rode loper voor die van toeschouwer.
Er komt van alles langs. Een oudere vrouw met suikerspinkapsel sloft op roze badslippers achter haar rollator aan. Een man volledig gekleed in het zwart met zichtbaar overgewicht sjeest haar voorbij in zijn elektrische rolstoel. Hoe hard zouden die dingen gaan? Ik zie mensen met twee benen, één been of geen benen, mensen die hun lichaam achter zich aan lijken te slepen. Het lichaam zou toch de persoon moeten dragen en niet andersom? Ik kijk bedenkelijk naar mijn eigen benen. Ze zijn niet perfect, maar toch waardeer ik ze enorm. Vandaag meer dan andere dagen. Het valt me op dat de meeste mensen iemand bij zich hebben. Wanneer een witte jas een patiënt meeneemt blijft er altijd iemand zitten. Ik ben helemaal alleen hier, omdat ik nog steeds geen manier heb gevonden om aan mijn omgeving uit te leggen wat ik hier doe.
Het lichaam zou toch de persoon moeten dragen en niet andersom?
Aan het einde van de rij onder het bordje ‘fysiotherapie’ zit een jonge vrouw in een rolstoel. Ik probeer mijn ogen zo onopvallend mogelijk op haar gericht te houden. Haar aanzicht stelt me gerust, omdat zij, net als ik, minstens twintig jonger is dan de rest hier. Seppe had dus toch een beetje gelijk dat revalideren vooral voor oude mensen is.
De vijftien minuten gaan voorbij en nu is het mijn beurt. Een witte jas komt me halen. Gehoorzaam loop ik achter haar aan. Ik werp nog een laatste blik op de jonge vrouw. Wat doen we hier? “Leren omgaan met je aandoening,” zegt de arts. Ik denk niet dat ik dat wil. Zal ik weer vertrekken? Na een paar stappen struikel ik over mijn eigen voeten. Ik raap mezelf op en kan de realiteit niet langer voor me uit schuiven: ik ben geen bezoeker, ik ben een revalidant.