Vorige maand maakte koning Willem-Alexander excuses voor het optreden van de Nederlanders tijdens de Indonesische onafhankelijkheidsoorlog. Ik vind dit een goede eerste stap. Tegelijkertijd laten de excuses zien hoe moeilijk het is om het leed van de een te erkennen zonder anderen te kwetsen. De geschiedenis van mijn eigen Indische familie illustreert dat pakkend.
19 juli 1991 had een vreugdevolle dag moeten zijn voor mijn vader aangezien het de dag is waarop ik werd geboren. Vreugde was de emotie die hij voornamelijk voelde. Maar, zo is mij op een latere leeftijd verteld, die vreugde werd die dag overschaduwd door de kranslegging van de Japanse premier Toshiki Kaifu bij het Indisch monument in Den Haag.
Zo wilde hij geen enkel Japans product in huis, en werd er weggezapt zodra er ook maar iets over Japan op tv verscheen.
In een NRC-artikel dat op deze dag verscheen wordt aangehaald dat men met de kranslegging een gebaar wilde maken naar de ruim 26.000 Nederlandse doden in Japanse kampen, de overlevenden en de nabestaanden. Mijn vader, geboren in 1931, was een van die kampoverlevenden. Hoewel er jaren overheen waren gegaan, was het verleden voor mijn vader niet gemakkelijk af te sluiten. Een van de redenen hiervoor was het gebrek aan erkenning van het geleden leed. Het was voor hem moeilijk zijn gevoel jegens Japan achter zich te laten. Dit beïnvloedde zodoende zijn (en mijn) dagelijks leven. Zo wilde hij geen enkel Japans product in huis, en werd er weggezapt zodra er ook maar iets over Japan op tv verscheen.
Voor mijn vader voelde het leggen van de krans als een leeg gebaar. Zo vond hij dat er wel sprake was van spijtbetuiging maar geen ‘volledig excuus’ omdat er geen herstelbetalingen door Japan werden gedaan. Daarnaast ervoer hij dat er vanuit de Nederlandse overheid te weinig aandacht was voor openstaande rekeningen en erkenning ten aanzien van de Indische oorlogsslachtoffers. Dat de Nederlandse overheid het de Japanse premier ‘toeliet’ om een krans te leggen bij het Indisch monument, voelde als een klap in zijn gezicht, zo diep zat zijn verdriet over zijn kampverleden nog. Oude wonden werden zodoende weer geopend.
De complexiteit van een spijtbetuiging is 28 jaar later wederom zichtbaar met het excuus van Koning Willem-Alexander, dat voor velen voelt als een leeg gebaar wegens het gebrek aan herstelbetalingen. Door anderen wordt het juist als een mooi gebaar gezien omdat het een gevoel van erkenning geeft.
Het betuigen van oprecht berouw moet samengaan met de erkenning van de ervaringen van de ander en alle gevoelens die daarbij horen. Maar, dit toont de complexiteit van het excuus van koning Willem-Alexander, wat doet een spijtbetuiging dan met de ervaringen en gevoelens van andere betrokkenen? In het geval van het koloniale verleden van Nederland en al zijn slachtoffers, is het vrijwel onmogelijk om met excuses niet te kwetsen en oude wonden te openen. Dit is bijvoorbeeld te zien in een fragment van Nieuwsuur waarin een oud Indië-veteraan aan het woord is.
Het probleem met erkenning is dat het een hiërarchie oplevert tussen diegenen die wel of niet zijn erkend.
Je kunt niet ergens een punt achter zetten en naar de toekomst te kijken, zoals minister Bot graag zou willen, indien er onvoldoende erkenning is voor wat er in het verleden is voorgevallen. Het probleem met erkenning is ook, zoals historicus Nicole Immler van de Universiteit voor Humanistiek het duidelijk beschreef in NRC, dat het een hiërarchie oplevert tussen diegenen die wel of niet zijn erkend. Volgens Immler kan het Koninklijke excuus echter wel een belangrijke stap zijn om voorbij het goed en fout denken te komen en zo de weg vrij te maken voor het bespreken van het koloniaal verleden als een gedeeld verleden.
Ik kan mij als tweede generatie goed in de woorden van Immler vinden. ‘Voorbij goed en fout denken' herinnert mij aan de gesprekken die ik met mijn vader heb gehad over het koloniaal verleden en zijn traumatische ervaringen in het Japanse interneringskamp. In die gesprekken heb ik altijd geprobeerd naar hem te luisteren, hem de erkenning voor zijn leed te geven en ruimte te bieden voor zijn persoonlijke herinneringen. Daarnaast wilde ik in die gesprekken tevens de perspectieven van andere betrokkenen en slachtoffers bespreken en erkennen, ook als dit in strijd was met de gevoelens van mijn vader.
Met elkaar naar het verleden blijven kijken was voor ons noodzakelijk om begrip voor elkaars standpunten op te brengen. Het herhaaldelijk in gesprek gaan was niet gemakkelijk maar wel de manier om het koloniale verleden met al haar verschillende kanten ‘bespreekbaarder’ te maken. Daaruit blijkt hoe belangrijk het erkennen van verdriet, verlies en pijn kan zijn voor iemand. Een excuus kan aan dat gevoel van erkenning bijdragen.