‘Wat doe je bij dat hek, Vos?’ vroeg Kip.
‘Bewaken,’ zei Vos.
‘Tegen wie?’ vroeg Kip.
‘Tegen jullie,’ zei Vos, ‘we denken dat jullie een gevaar zijn voor de vos-veiligheid.’
‘Wat?’
‘Dat haantje van jullie wil oorlog. Wij vossen moeten onszelf beschermen.’ Voor de zekerheid deed hij een plasje tegen zijn kant. ‘Je weet maar nooit.’
‘Maar wij zijn veel kleiner dan jullie,’ riep Kip omhoog naar Vos, ‘en jullie hebben vlijmscherpe tanden om ons elk moment mee te bijten. Wij hebben alleen veren.’
‘Onzin,’ lachte Vos met zijn mond vol tanden. ‘Jullie kunnen pikken.’
‘Pikken en bijten zijn heel anders. Zeg nou eens,’ zuchtte Kip, ‘Wat is de échte reden dat je bij het hek ijsbeert, Vos?’
‘Jullie zijn over het hek heen gevlogen. Onze vrouwtjes en welpen zijn doodsbang.’
‘Nee hoor,’ Vossin mengde zich in het gesprek. ‘Het spijt me buurvrouw. ’t Is mensbrutaal. Hij is in de rui, en sinds z’n staartje zo kromp is hij heel territoriaal geworden.’
‘Wij kunnen niet eens zo ver vliegen,’ zei Kip. ‘We zijn Kippen. We wíllen helemaal niet vliegen.’
‘Kipnieuws,’ gromde Vos. ‘Ik vertrouw dat niet.’
Ze zwegen even en keken naar de lucht. Er was geen kip te zien. Wel hoorden ze het geluid van vallende bomen.
‘Vos?’ zei Kip.
‘Ja?’
‘Even eerlijk. Jullie hebben al zó’n groot stuk land, wij hebben alleen maar deze kippenren. Waarom krabbelen jullie aan het hek?’
Vos dacht even na. ‘Voor de vrede.’
‘Kom op Vos. Geef nou gewoon toe dat je je verveelt en honger hebt.’
‘Ik verveel me helemaal niet. Leve Vosland.’
‘Vos, laat dat hek nou staan. We zijn altijd goede buren geweest.’
‘Mmpfff.’
‘Denk aan al die leuke herinneringen! De woestijnmuizenplaag! We hebben ze samen buiten gehouden.’
‘Ja, ja. Maar,’ jankte Vos, ‘Waarom staat het hek er eigenlijk?’
‘Dat is zo gegroeid.’ wist Kip zeker.
‘Hekken kunnen niet groeien. Hekken zijn gemaakt.’
‘Nietes. Gegroeid. Zo, uit de grond, als een boom.’
Vos keek gewiekst. ‘Dus overal waar ik een zaadje plant, kan ik een hek laten groeien?’
‘Ja. Maar wacht even, Vos wat doe je?’
‘Ik maak een hek.’ zei Vos plotseling. Hij groef zich onder het hek door en deed een plasje middenin de kippenren. ‘Hier.’
‘O nee.’
‘En daar een hekje.’
‘Hoor je dat, Vos? Een boom, die boom wordt omgezaagd!’
‘En daar nog een hekje.’
‘Kijk, daar! Bam! Vos, moet je nou kijken! O, wat een ramp.’
‘Ik kan niet kijken, ik heb het te druk met hekwerk van de ren verstevigen.’
‘Vos…’
‘Leve Vosland.’
‘Vos, er is geen ren meer…’
‘Leve Vosland!’
Boemerang
Een kind
gooit een boemerang, een hond rent, de boemerang
schiet door de spijlen van het park, straatlantaarnverlichte dagen
blijft weg
in het niets, het niets achter het hek
ver voorbij het speldenkussen van zijn leven, moeder zegt
er is niets aan te doen, er is daar niets
maar wie voorjaar zaait zal najaar oogsten
ver voorbij dit zonberoerde land waar het rubbertegels regent
en de kinderen niet stuiteren maar vallen als dominostenen
en de boemerang wordt een granaat
een kind vangt een granaat, gooit een slingerworp
de hond
wordt een amfibie
een spijl een prikkeldraad, weggecamoufleerde nachten
bang, een boemerang
de boemerang wordt een helikopter
de moeder een negotie
het kind nog voor twaalven man
het zoekspel wordt een expeditie
en de tikker wordt voorbijgerend door de dood
bang, een boemerang
het park wordt een slingerpad
wordt een slingerplant, de rubbertegel barst
de hond wordt de brenger van de boodschap
en de boodschap uit zijn bek gerukt, wie is er
bang, een boemerang
maar wie voorspoed zaait zal de terugslag oogsten
iemand gooit opnieuw
vang dan, vang
vang dan, vang!
Marthe van Bronkhorst (zij/haar) is schrijver, theatermaker en psycholoog en studeerde aan de VU Amsterdam en Harvard Medical School. Ze schreef voor onder meer Theater Ins Blau, Sonnevanck, Over het IJ festival, Kluger Hans, Meander, De Revisor en werkt aan een roman over duikers bij uitgeverij De Geus.
Hanneke Rozemuller (1998) is beeldedacteur bij Hard//Hoofd en illustrator. Met dromerige scenes met veel textuur en een beetje absurdisme wil ze een nieuw esthetisch laagje aan verhalen geven.