In april trad Fidel Castro definitief af als leider van de PCC. Evenals twee jaar eerder, toen hij pas op de plaats maakte als president, neemt ook nu zijn progressievere broer, Raúl, het takenpakket over. In de rest van de wereld groeit de hoop dat Cuba langzaam maar zeker breekt met haar communistische geschiedenis. De Cubanen zelf hebben daar echter geen vertrouwen in. Bovendien hebben ze geen haast met veranderingen. Alles blijft in feite hetzelfde in Cuba. Gelukkig maar?
Half april waren alle ogen weer even op Cuba gericht. Voor de zesde keer sinds de revolutie die in 1959 dictator Fulgencio Batista van de troon stootte, hield de PCC, de communistische (en vooral de enige) partij van Cuba, haar congres in de hoofdstad Havana. De verwachtingen waren hooggespannen, omdat Cuba sinds de val van de Sovjet-Unie in 1991 in een precaire economische situatie verkeert. Het economische beleid van de afgelopen twee decennia werd door Fidel Castro, die altijd een goed gevoel voor dramatiek heeft gehad, de “speciale periode” genoemd. Nu de grote roerganger definitief op de achtergrond is getreden, was het de vraag hoe het verder moet met Cuba – of eigenlijk hoe Cuba met zichzelf verder moet. De uitkomst van het congres was echter teleurstellend. De “ingrijpende en structurele veranderingen” lieten eigenlijk vooral zien dat Cuba nooit verandert. Het land neemt de "permanente revolutie" immers serieus.
Belangrijke beslissingen
Vlak voor het begin van het congres vroeg ik in Havana aan verschillende mensen wat ze dachten dat er besloten zou gaan worden. Een concreet antwoord kreeg ik zelden. Van Cubanen die het socialistische regime expliciet steunen, hoorde ik telkens dat er “belangrijke beslissingen” genomen zouden worden. Een politiek analist uit België, die zeer sympathiek staat tegenover het land, liet me weten dat het congres eigenlijk niet meer is dan de bekrachtiging van een proces dat al jaren vanuit de lokale takken van de partij ingezet is. Het parlement doet nauwelijks meer dan goedkeuring geven aan een politieke koers die al veel eerder is uitgestippeld. Over wát die politieke oriëntatie dan zou zijn, kreeg ik nog altijd geen duidelijkheid.
Op een terras in Havana, vlakbij het Capitool (een nagenoeg perfecte kopie van die in Washington), vertelde een verkoper van illegale sigaren me dat volgens hem zo’n negen miljoen Cubanen verandering willen. Ik vroeg hem welke verandering hij dan bedoelde. Volgens hem moest vooral Fidel Castro verdwijnen (zijn wens zou overigens binnen een week in vervulling gaan). Ik vroeg hem of de dromen van het volk wellicht tijdens het partijcongres werkelijkheid zouden kunnen worden. De sigarenverkoper antwoordde met een cynische lach.
Want inderdaad, ook na het congres bleek het zeer lastig concreet te weten te komen tot welke “ingrijpende veranderingen” de dames en heren communisten hadden besloten. Eén concrete (liberale) maatregel kan alvast worden opgetekend: vanaf heden mogen Cubanen huizen kopen en verkopen. De woningnood is een van de dringendste problemen in Cuba. Na 1959 verdeelde Castro de huizen, die hij annexeerde van de bourgeoisie, onder de Cubanen. Ze waren echter genoodzaakt om -tenzij ze trouwden- hun hele leven in hetzelfde huis te wonen. Men kon zijn huis niet verkopen en men kon een huis enkel verwerven door overerving. De groeiende bevolking en een stagnerende economie leidde tot een groot huizentekort, waardoor soms meerdere generaties in een klein huis wonen. Geld om hun huizen op te knappen hebben de Cubanen ook al niet. Havana maakt daardoor tegenwoordig op sommige plaatsen soms de indruk van Berlijn net na de bombardementen aan het eind van de Tweede Wereldoorlog.
Socialistisch Stockholmsyndroom
De Sloveense filosoof Slavoj Žižek haalt Cuba in zijn boek Welkom in de woestijn van de werkelijkheid aan als voorbeeld van een “passie voor het reële”. Deze term staat tegenover de economie van het oneindige verlangen uit de consumptiemaatschappij. Cuba leeft, volgens Žižek, in de paradoxale situatie van een revolutie zonder sociale dynamiek. De economie van Cuba is praktisch tot stilstand gekomen en draait sinds de 'speciale periode' voor een groot deel op het toerisme. Cuba lijkt zichzelf daarmee aan de wereld van de vrije markt te verkopen als museum van een socialistisch experiment – waarbij het goed uit komt dat de toerist als hij deze show beu is geworden kan genieten van parelwitte stranden en koraalriffen in toeristentempels.
Het benadrukken van het revolutionaire karakter van het Cubaanse socialisme is, volgens Žižek, een manier om te verhullen dat het land fundamenteel in stagnatie is. Westerse waarnemers verwachtten een liberale opening als gevolg van het partijcongres, maar de besluiten bieden geen handvatten voor een werkelijke verandering. Cuba lijkt verslaafd te zijn geraakt aan zijn geïsoleerde positie. Het lijdt aan een soort Stockholmsyndroom, waarin het niet meer weet of zijn gijzelnemer – het economisch embargo van de Verenigde Staten – een last is, of een zege voor de “permanente revolutie”.
In Camaguëy, een stad in centraal Cuba, bezocht ik een communistische computerclub voor jongeren (er zijn overigens geen niet-communistische computerclubs in Cuba). Deze computerclub was het best te beschrijven als een LAN-party uit 1998, waar door een merkwaardig noodlot een Pompejiaanse vulkaanuitbarsting de tijd had laten stilstaan. De jongeren speelden op Pentium I- of II-computers allemaal Starcraft tegen elkaar. Sommigen stuurden mailtjes. De computers bleken daadwerkelijk via een netwerk met elkaar verbonden te zijn, en er zou zelfs zoiets bestaan als een Cubaans intranet. Voor het internet is Cuba echter volstrekt afhankelijk van satellieten, omdat het embargo niet toelaat dat Cuba door middel van een glasvezelkabel op het wereldwijde web is aangesloten. Dit satellietinternet is traag en duur: in een internetcafé kost een half uur internetten je als snel zo’n drie euro, en dit is nauwelijks voldoende tijd om je mail te checken. Bovendien wordt het verkeer in twee richtingen gecontroleerd: door de V.S., die een groot deel van de informatie naar Cuba blokkeert, en door Fidel cum suis, die enkel informatie onder de mensen verspreid wil hebben die helpt om de revolutie gaande te houden.
Revolutionair Project
“Cuba kan zich geen dissidentie permitteren,” legt een welvarende Cubaanse toeristengids mij uit. Hij bevindt zich in de schizofrene positie dat hij aan de ene kant zijn identiteit ontleent en openlijk zijn loyaliteit bekent aan het Cubaanse socialistische project, maar aan de andere kant zijn geld verdient met een clandestiene sigarenhandel en fooien van toeristen (in goede maanden soms wel 2000 euro, geen sinecure in een land waar het gemiddelde maandloon blijft steken op zo’n 20 euro). Met dit geld kan hij overigens weinig. Voor zover hij het geld immers legaal verdient, valt hij onder een socialistisch hoog belastingtarief. Voor zover hij het geld zwart verdient, bleef het kopen van een huis of een auto tot voor kort onmogelijk. “Het Cubaanse systeem is goed voor de armen, maar niet voor mij,” zegt hij.
Daarmee wijst hij op het feit dat de sociale basisvoorzieningen die, voor een straatarm land als Cuba, inderdaad indrukwekkend zijn. Iedereen heeft gratis toegang tot onderwijs, gratis toegang tot medische zorg (hoewel de kwaliteit door een nijpend tekort aan van alles de laatste tijd sterk aan het afnemen is), betaalbare huisvesting en een basisrantsoen voedsel. (Dit zogenaamde libretta, of bonnenboekje zal overigens worden afgevoerd, omdat het systeem onbetaalbaar is geworden, zo werd op het congres besloten.) Dit leidt er bijvoorbeeld toe dat Cuba het enige land ter wereld is dat van het WWF de titel “duurzaam ontwikkeld” heeft gekregen, omdat het een hoge menselijke ontwikkeling (laag analfabetisme, lage kindersterfte, hoog onderwijsniveau etc.) combineert met een lage ecologische voetafdruk.
Om dit sociale systeem te behouden betaalt Cuba echter een steeds hogere prijs: internationale isolatie, een zwakke economie en permanente revolutionaire partijpropaganda. Ik denk zelfs dat hoe slechter de economie draait, hoe meer propagandistisch tegenwicht de partij moet bieden om de Cubaanse neuzen in de richting van het revolutionaire project te blijven houden. Dissidenten krijgen geen ruimte om zich te organiseren. Daarnaast zorgen ook de staatscontrole over de media en de afgeslotenheid van onafhankelijke buitenlandse informatie er voor dat de Cubanen weinig mondig zijn. Hun opleidingsniveau is hoog, maar het onderwijs staat enkel in dienst van het verdedigen van de revolutie.
Een belangrijk middel om de controle over het volk te bewaren is het systeem van emulatie: een vorm van competitie waar de pro-revolutionaire Cubanen zelf erg trots op zijn. Vanaf de vroege kleuterschool, tot hoog in de partijrangen, draait alles om het uitblinken in revolutionariteit. Jongeren op middelbare scholen worden aangespoord hun vrije gedachten op te schrijven, waarvan uiteindelijk het meest revolutionaire als winnaar gelauwerd wordt. 'Vrij denken' betekent in Cuba revolutionaire competitie. Wie iets schrijft dat niet in lijn is met de revolutionaire geest zal simpelweg geen waardering krijgen van zijn gelijken.
Epicurus in de Caraïben
Toch vertoont het Cubaanse socialisme zeker niet het zwaarmoedige en repressieve karakter van de voormalige Oostbloklanden. Hoewel een Spaanse toerist meende te weten dat er overal in Cuba camera’s hangen die de lippen van de Cubanen permanent scannen op het uitspreken van "de naam" (Fidel Castro), waarop ogenblikkelijke vrijheidsbeneming zou volgen als de uitspraken ook maar enigszins kritisch van toon zouden zijn, lijkt mij dit soort verhalen onwaarschijnlijke bangmakerij. De Cubanen worden vooral geestelijk onderdrukt door het revolutionaire verhaal. Hoewel Cubanen hier niet openlijk dissident of ironisch tegenover (durven te) staan, zie je verder vooral een Caraïbische levensvreugde.
Hoewel straatarm in vergelijking met hun noorderbuur (Miami ligt op nauwelijks 370 kilometer van Havana), kent Cuba niet de extreme armoede van de lagere klassen in landen als Brazilië. Een Zuid-Afrikaanse uitwisselingsstudent zei: “We hebben geen eten, maar we hebben ook geen honger.” Cuba heeft dus het perspectief op méér, en dat is wat de bevolking zo frustreert. Voor zover ze kunnen proeven van dat beetje méér (veel welvarende Cubanen lopen trots te koop met hun mobiele telefoon, en ze gaan veelal gekleed in ordinaire Amerikaanse merkkleding), genieten ze daar met volle teugen van. Bij gebrek aan een zinvolle tijdsbesteding is het in Cuba eigenlijk altijd en overal feest. Nadat de Cubanen hun zinloze arbeid hebben verricht (de Groene Amsterdammer van 7 april 2011 schrijft in artikel over Cuba: “Decennialang is [...] de fictie in stand gehouden dat iedereen een baan had. Ook in Cuba is de regel: jij doet net of je werkt, dan doen wij net of we je betalen.”), genieten de jongeren van reggaeton en technofeesten, drinken goedkope rum (of niets, aangezien ze niets meer kunnen betalen) en feesten met of zonder hulp van op een of andere manier verworven cuc (de convertibele peso, het geld voor toeristen waarmee luxeproducten kunnen worden aangeschaft).
Mijn Cubaanse toeristengids zit aan de rand van het zwembad. Zijn mojito heeft hij zelf betaald. Achter hem torenen twee koningspalmbomen (Cuba telt er zo'n 55 miljoen). Hij heeft zich strak gekleed, zijn haren naar achteren gekamd en rookt een sigaar. Nadat hij enkele positieve zaken over het Cubaanse socialisme heeft uitgelicht, verzucht hij dat er nog één ding ontbreekt. Hij trekt aan zijn sigaar en kijkt me betekenisvol aan: “Oh, was ik nog maar vijfentwintig...” Op dat moment duikt er uit het water een jong meisje op. Ze zet zich argeloos aan de rand van het zwembad vlak naast hem. Onze gids werpt zijn ogen ten hemel.
Plots begrijp ik het: Cuba is het land van het hedonistische socialisme. Waarom zou je het vermogen om te genieten willen opgeven voor het eeuwige consumentenverlangen waar de Westerse consumptiemaatschappij op gebouwd is? Het lijkt inderdaad dat het embargo niet de VS tegen Cuba beschermt, maar andersom, en dat het zelfs essentieel is voor het voortbestaan van dit land. Het meisje springt weer in het zwembad en zwemt weg. Onze gids slaat nog net geen kruis.