In de tijd dat ik nog een snelle reporter was kwam ik regelmatig over de vloer bij een zekere Iteke Weeda. Wat haar core business was weet ik niet meer, maar mede dankzij mijn interviews kreeg zij landelijke bekendheid als ‘vriendschapsprofessor’. Met haar ronde, meisjesachtige gezicht en grappige krullenbos leek zij in niets op de felle feministe die ze was, maar haar uitspraken logen er niet om. Wijs geworden door haar eigen, ongewilde echtscheiding, hield zij een warm pleidooi voor het aanleggen van een solide ‘vriendschapsnetwerk’. Dan waren vrouwen in ieder geval verzekerd van de troost en steun van een grote vriendinnenschaar, mocht hun huwelijk dan onverhoeds op de klippen lopen.
Je kunt je nu nauwelijks meer voorstellen dat haar oproep nodig was. Tegenwoordig hebben we allemaal zoveel vriendschappen te onderhouden dat we aan onze bloedeigen partner nauwelijks meer toekomen. Toch herinner ik me nog goed dat er in de kringen van mijn ouders nog helemaal niet over ‘vrienden’ werd gesproken. Je had toen ‘kennissen’, geen vrienden. Met die kennissen legde je op zaterdagavond een kaartje en dronk je een borrel, maar als er een wezenlijk probleem was, besprak je dat hooguit met je familie. En als die te ver weg woonde, of je familie begreep je niet, dan slikte je maar een kalmeringspil, de zogenoemde mother’s little helpers. In ieder geval liet je het wel uit je hoofd om je vuile was buiten te hangen; dat je man vreemdging of je puberzoon je gezin terroriseerde ging niemand iets aan.
Enfin. Tegen de tijd, midden jaren tachtig, dat huwelijken massaal begonnen te stranden, had iedere zichzelf respecterende vrouw haar eigen vriendinnennetwerk. Dat dat geen overbodige luxe was mocht ik zelf ervaren toen ik, na een pijnlijke relatiebreuk, met de moed der wanhoop naar een nieuwe woning verhuisde. Daar zaten ze allemaal: de vriendin die mijn bed opmaakte, de vriend die champagne aansleepte, de zus die voor salades zorgde, en al die andere helpers die me over de drempel van mijn nieuwe leven wilden tillen. Zonder hen zou ik nergens geweest zijn.
Toch is er één ding dat de vriendschapsprofessor over het hoofd zag: met het ouder worden raak je die vrienden stuk voor stuk weer kwijt, aan de dood, of aan het leven. Dat laatste is bijna nog pijnlijker, want het was meestal niet nodig geweest. Met een beetje meer inspanning had je het contact, ook na die verhuizing, best warm kunnen houden. En als je denkt dat je elkaar niets meer te vertellen hebt, kun je daar ook over práten in plaats van de boel te laten doodbloeden. Waarom deed ik dat dan niet? De laatste keer dat ik een vriend aan het leven verloor, was door een som van misverstanden. Daar doe je weinig aan. Wat je ervan leert? Iets wat je allang wist: de enige van wie je het uiteindelijk zult moeten hebben, ben je zelf.
Trudy Kunz werd in de jaren tachtig en negentig bekend door haar werk voor Libelle en Marie Claire. Voor Plus Magazine was zij bijna vijftien jaar columniste. Zij publiceerde meerdere interviewbundels en in 2013 verscheen haar eerste roman, Kroniek van een bange liefde. Als pensionado zonder pensioen verdeelt zij haar tijd, net als daarvoor, tussen schrijven, schilderen en ander (on)nuttigs.
Rosanne van Leusden is illustrator, wonend en werkend in Amsterdam.