Mijn overgrootvader, brigadier Anthonie Dirk van der Haar uit De Bilt, weigerde als een van de weinige politiefunctionarissen in de oorlog Joden op te halen. Zijn zoon, Rein van der Haar, voerde de Utrechtse Knokploeg aan onder de schuilnaam Frits. Mijn oma, Catharina Agatha van der Haar, ontvluchtte Arnhem met twee kleine baby’s tijdens Operatie Market Garden en doorkruiste in het holst van de hongerwinter stiekem met fietstassen vol melk en brood het boerenland. Mijn opa van moederskant, Hendrik Lenting, bevoer op D-Day met zijn schip de Duurswold de kust van Normandië om gewonde soldaten naar hospitaalschepen te transporteren. En mijn oom Bert verstopte twee meisjes op zolder (ook in oorlogscontext, goddank).
Helaas is dit heldhaftige type van verzet geen erfelijk materiaal in mijn familie; in ieder geval is die lijn bij mij gestopt. Wanneer ik naar het verzet in mijn leven kijk, is dat veelal kwetsend voor anderen geweest en volledig egoïstisch.
Dat begint eigenlijk al bij mijn conceptie. Mijn ouders kenden elkaar drieënhalve week; ze waren na een contactadvertentie in Vrij Nederland - die rubriek was een beetje het Tinder van toen - met elkaar gaan wandelen in de Weerribben en hadden allerminst plannen om binnen een maand of negen al een kind op aarde te toveren.
Maar hee.
Een jaar later ongeveer zei ik mijn eerste woord. Dat was niet papa of mama, maar sef. Dat betekende ‘zelf’, waarmee ik bedoelde: ga toch weg met dat bananenprakje, laat het me in vredesnaam zelf doen.
En vanaf dat punt doorliep ik, zoals ieder gezond mensenkind, vele fasen van verzet. De fase van niet naar bed willen, die geruisloos overging in niet uit bed willen komen. Net zo lang doorzeuren tot ik een cavia bezat (die ik om onverklaarbare redenen Geertje noemde) maar vervolgens niet de volgekeutelde kranten uit zijn hok willen halen.
Op mijn elfde was sprake van een bescheiden hoogtepunt. Tijdens de avondmaaltijd schraapte ik plechtig mijn keel - mes en vork in twee vuisten recht omhoog - en kondigde aan dat het allemaal wel lang genoeg geduurd had.
‘Wat heeft lang genoeg geduurd?’ vroegen mijn ouders vol oprechte interesse.
‘Ik heb nu elf jaar lang naar jullie geluisterd,’ legde ik uit, ‘vanaf nu ga ik mijn eigen zin doen.’
Waarop mijn vader zei: ‘Prima, maar natuurlijk lieve Laura wat een stoer idee! Ik ben alleen wel reuze benieuwd hoe je dat dan gaat doen met woonruimte, en inkomsten bijvoorbeeld?’
Hoe ik dat heb opgelost kan ik me niet meer herinneren, maar ik weet wel dat ik - tot mijn brandende woede - op mijn veertiende nog steeds thuis woonde. Thuis was het helse domein waar ik me aan allerlei kansloze regels diende te houden. Van de koelkastdeur dichtdoen tot afmelden ’s nachts, vóór de ochtend natuurlijk, en de muziek niet op maximaal en geen Mars vlak voor het eten en braaf ‘Oh when the Saints' oefenen voor saxofoonles bij Hansje die zo onmenselijk hard uit haar mond stonk.
Er leek geen uitweg uit dit keurslijf, behalve doorlopend rekenen welke van de twee kwaden het ergst was: de straf voor mijn actie, of de actie afblazen. Een hele week nablijven voor een gespijbelde donderdag bleek al gauw twintig minuten minder binnen de schoolmuren dan die dag niet spijbelen. En vier weken geen zakgeld was nog steeds lucratief na het jatten van een flesje CK One. Ik werd een ster in vergelijkingen (en slaagde zelfs met een 9 voor wiskunde, iets wat niemand ooit voor mogelijk had gehouden).
Maar mijn verzet werd grimmiger. Of iets mocht was al gauw van geen enkel belang meer, en daar zat een duidelijk stijgende lijn in. Van een stiekeme sigaret en af en toe wat bessenjenever ging het naar knockout-blowen en comazuipen. Van te laat thuiskomen naar niet meer thuiskomen. Van het eerste lesuur missen naar nooit meer op school verschijnen.
Stijgende lijnen bereiken uiteindelijk een punt van verzadiging. De S-curve heet dat, weet ik uit mijn wiskundetijd. Die S-curve is duidelijk zichtbaar bij dierengemeenschappen, die zich blijven uitbreiden tot de maximale omvang binnen hun habitat bereikt is. Dan volgt massale sterfte, en hebben de overgebleven exemplaren weer genoeg ruimte en voedsel. Een S, dus. Gekanteld.
Bij ons stierf niemand, maar ik werd wel van school gestuurd. En uit huis gezet.
Toen ook het RIAGG mij als ‘moeilijk opvoedbaar’ had bestempeld, verhuisden mijn ouders van de stad naar een boerengehucht, en kreeg ik de keuze: meegaan naar no man’s land, of achterblijven in woede.
Achterblijven op je vijftiende klinkt aanvankelijk beter dan het is. Achterblijven op je vijftiende betekent namelijk Begeleid Wonen, met een Diederik die controleert waar je bent en wat je doet (en met wie). Het betekent met ranzige onbekenden een douche delen in een gang betimmerd met hardboardplaten. En het betekent boven alles: ie-de-re dag zelf je afwas doen.
Dit was het punt waarop mijn verzet brak. Ik capituleerde, boog mijn hoofd en vertrok met mijn familie naar de Achterhoek.