Zodra ik me van mezelf bewust werd, was er schaamte. Schaamte wanneer mijn vader me van school haalde met zijn traction avant - een bespottelijk model auto. Schaamte over het gedrag van mijn moeder, die – uit schaamte voor haar vermeende piekhaar! - niet opkeek van haar afwasteiltje toen ik mijn nieuwe schoolvriendinnetje aan haar voorstelde. Schaamte voor de jongen met wie ik naar een ‘fuif’ ging omdat hij de verkeerde schoenen droeg: met gáátjes!
Toch was dit allemaal nog niets vergeleken bij de verlammende schaamte die me rond mijn dertiende bij de strot greep.
Een dag in november, eind jaren vijftig.
Het is doodstil in de klas.
Dertig hoofden zitten in opperste concentratie over een vel papier gebogen. Is het een opstel? Een proefwerk geschiedenis?
In het bankje naast mij zit Eduard, de beste leerling van de klas, in hoog tempo te pennen.
Voorin de klas, achter zijn lessenaar, bladert de docent in een boekje.
En dan, plotseling: een kleine ontploffing, pal onder mijn navel. Ik vóel het niet alleen, ik kan het ook horen: plaf, plof, ploef. Ik voel me rood worden en grijp naar mijn buik. Het geplof wordt er niet minder om. Mijn pen, die daarvoor nog vol zelfvertrouwen over het papier gleed, is inmiddels tot stilstand gekomen. Ik heb alleen nog maar aandacht voor mijn ingewanden. Die blijken een eigen leven te kunnen leiden, want hoe ik mijn buikspieren ook aanspan om ze de mond te snoeren, ze floepen er vrolijk op los.
Eduard naast mij heeft al een keer in mijn richting gekeken. Verbeeld ik het me, of lees ik ergernis in zijn blik? Hij zal toch niet denken dat ik – o mijn god, hij denkt dat ik winden zit te …! Maar dan denkt Chiel het ook, in de bank achter mij; vlotte Chiel, op wie ik heimelijk verliefd ben. Het zweet breekt me uit. Iedereen hoort het en iedereen denkt hetzelfde. Ik ben de risee van de klas en zal dat voor altijd blijven.
Achteraf begrijp ik dat het vooral de benauwde geest van de jaren vijftig was, die me deze schaamte aanjoeg. Van het prikkelbare darmsyndroom had nog nooit iemand gehoord en ook al hádden ze dat wel: het was gewoon not done op enigerlei wijze geluid te maken waar absolute stilte vereist was. Maar ook zonder stilte: aandacht trekken deed je maar in je eigen tijd, niet als er ‘andere mensen’ bij waren.
Ja, jongens en meisjes, daar kijken jullie van op, met jullie openbare telefoongesprekken, versterkte autoradio’s, schelle lach en keiharde boeren. Laat die ouwe lullen maar verstoord naar jullie kijken. Het is gewoon de kift.
Trudy Kunz werd in de jaren tachtig en negentig bekend door haar werk voor Libelle en Marie Claire. Voor Plus Magazine was zij bijna vijftien jaar columniste. Zij publiceerde meerdere interviewbundels en in 2013 verscheen haar eerste roman, Kroniek van een bange liefde. Als pensionado zonder pensioen verdeelt zij haar tijd, net als daarvoor, tussen schrijven, schilderen en ander (on)nuttigs.
Jesse Strikwerda is illustrator en één van de drie winnnaars van de Fiep Westendorp stimuleringsprijs 2015.