Ontluikende tieners waren we, en het gevaar loerde overal. Althans in de ogen van onze bezorgde vader. De gezinsvakanties brachten we dan ook op de saaist denkbare plekken door, het liefst in een Duits pensionnetje ver van de bewoonde wereld, waar onze onschuld nog even kon gedijen. Maar halverwege de jaren zestig belandden we om onduidelijke redenen ineens in een boerderijtje in Frankrijk. Misschien wilde mijn moeder eens iets anders, ik kan het haar niet meer vragen. Hier roken mijn zus en ik onmiddellijk het avontuur, want wie Frankrijk zei, zei Parijs, en daar wilden wij natuurlijk heen.
Op de terugreis was het eindelijk zo ver. Na dagenlang turen op de kaart had mijn vader de route tot in de puntjes uitgekiend. Ook had hij ons geïnstrueerd hoe wij ons straks door de levensgevaarlijke hoofdstad moesten bewegen: elkaar paarsgewijs rugdekking biedend en ‘altijd zo dicht mogelijk langs de huizenkant lopen’.
Met bonkend hart naderden we de stad via de rondweg, vanwaar we al een glimp van de Eiffeltoren konden opvangen. Mijn zus en ik gilden het uit van opwinding toen dit icoon even later pal voor onze neus stond, maar even stoppen voor een foto bleek geen optie. Ons autootje werd voortgestuwd in een eindeloze verkeersstroom waaruit ontsnappen niet mogelijk bleek, hoe vaak mijn moeder ook ‘stop! stop!’ riep bij al die prachtetalages die wij passeerden.
‘Als jullie later groot zijn kunnen jullie je hele leven nog naar Parijs,’ sprak mijn vader richting achterbank
Toen we dan eindelijk in een onbeduidend straatje stilhielden bleken we ons allang in een buitengebied te bevinden. Van terugkeren was geen sprake. ‘Als jullie later groot zijn kunnen jullie je hele leven nog naar Parijs,’ sprak mijn vader richting achterbank. In mokkend stilzwijgen ondergingen wij de rest van de thuisreis. Zelf leek hij nergens mee te zitten. Hij legde zijn hand op mijn moeders knie en had meer praatjes dan ooit.
Inderdaad zouden mijn zus en ik, eenmaal volwassen, de stad nog vaak bezoeken. Los van elkaar, maar ook een paar keer samen, zoals afgelopen weekend. Het is jammer dat hij niet meer leeft, anders hadden we onze vader kunnen vertellen over die aardige chauffeur van een City Tour-bus, die ons gratis een paar haltes meenam omdat we naar het museum wilden en de metro’s in het hele gebied stillagen. Over de jonge mannen die beleefd voor ons opstonden in de propvolle metro’s die wél reden. En over het heerlijke eten, de prachtige kunstwerken en de gezellige terrasjes, waar we eindeloos naar mensen hadden gekeken: naamloze passanten met in hun kleding en lichaamstaal een wereld aan verhalen.
Natuurlijk zouden we hem het incident met de verwarde man, die vlak voor ons opdook en razendsnel werd overmeesterd, bespaard hebben. Ook hoefde hij niet te weten dat Parijs inmiddels blauw ziet van de politiebusjes en zich met ontelbare agenten op de fiets tot de tanden toe heeft gewapend tegen groot, onzichtbaar onheil.
Hij zou het allemaal glimlachend hebben aangehoord, zonder veel vragen te stellen. Want nog steeds was er maar één ding dat hem echt interesseerde: zijn meisjes waren weer veilig thuis.
Trudy Kunz werd in de jaren tachtig en negentig bekend door haar werk voor Libelle en Marie Claire. Voor Plus Magazine was zij bijna vijftien jaar columniste. Zij publiceerde meerdere interviewbundels en in 2013 verscheen haar eerste roman, Kroniek van een bange liefde. Als pensionado zonder pensioen verdeelt zij haar tijd, net als daarvoor, tussen schrijven, schilderen en ander (on)nuttigs.
Rosanne van Leusden is illustrator, wonend en werkend in Amsterdam.