Ze stond midden in de Beurs van Berlage. Op gympen, in zwarte skinny jeans en gehuld in een vorstelijke bontjas die bijeen werd gehouden door een stoere riem. Rondom haar moderne kunst. Vanuit een van de nissen van de expositie observeerden drie paar ogen het meisje op de oude beursvloer. ‘Ze heeft hem geërfd,’ zei een jonge vrouw, ‘ik geloof van een oma.’ ‘Dan mag het toch?’ vroeg haar vriendin en keek twijfelend opzij. ‘Natuurlijk,’ zei de eerste met een ferme knik.
Het was onduidelijk wie van deze drie hier exposeerde, maar veel aanloop was er niet - ik was hun enige bezoeker op dat moment, dus het meisje in bont had de volle aandacht. ‘Ik vind dat je oude bontjassen gewoon moet dragen,’ zei nu de derde aanwezige in de nis, een jongeman die begerig naar de bontjas keek. ‘Ik vind het mooi, bont.’ Hij pauzeerde even en zei toen bedachtzaam: ‘Als zo’n jas uit de familie komt hoort hij eigenlijk gewoon bij je. Dan is het je dna.’
De jonge vrouwen knikten. Een van hen ging wat meer rechtop zitten: ‘Ik heb op zolder ook een bontjas. Ook van een oma. Mijn moeder heeft hem volgens mij nooit aangehad. Ik ga hem morgen meteen opzoeken en ik trek hem aan ook.’ Ik liep net achter haar langs en kon het niet laten: ‘Als dat geen hergebruik is, dan weet ik het ook niet meer.’
Ze keek me bijna dankbaar aan.
Ik heb ook een bontjas, een prachtige rode vos die van mijn schoonmoeder is geweest. Hij is van omstreeks 1920 en ging van generatie op generatie. De jas staat prachtig bij mijn grijze haar en zit alsof-ie voor mij is gemaakt. Toch twijfelde ik jarenlang of ik hem wel kon dragen. Ik trok hem in heel koude winters wel eens aan naar de krant, tot grote gruwel van jonge collega’s. 'Loes toch!' riepen ze dan: 'Neeee, die is toch niet echt, he?' 'Hartstikke echt', zei ik dan, 'allemaal vosjes die honderd jaar geleden tuberculose hadden. Mooi hè, probeer maar even.'
Nog niet zo lang geleden werden bontdragers op straat bejaagd door jouwende dierenactivisten met spuitbussen verf: ‘Tweedehands jas, tweedehands jas’. Ze verspreidden foto’s van benauwd gekooide dieren op fokkerijen, gasinstallaties en bloederige vilscènes. Het nekte de Nederlandse bontindustrie. Bont verdween uit de modeateliers, de koningin mocht het niet meer dragen (o, o, wat die allemaal in de kast moest laten hangen), alleen sadistische viespeuken droegen bont.
Maar afgelopen week zag ik in Amsterdam weer een bontjas. Een korte, dit keer, boven een mini-jurkje en een paar zware laarzen, helemaal vintage. Het tij keert. Het is toch ook wel erg zonde dat op zolders en in tweedehands winkels rekken vol bontjassen verpieteren tussen de mottenballen. Milieuvriendelijker dan de oude bontjas kun je toch nauwelijks verzinnen. Je doet er generaties mee, en je hoeft niet elke winter naar H&M of Zara om jasjes te kopen die in elkaar zijn gezet door zielige kindjes in lagelonenlanden, in brandgevaarlijke ateliers waar het daglicht nooit komt.
Dus doe die oude vos van oma eer aan, draag hem. En borduur zelf een mooi glanzend labeltje voor op de kraag met de tekst: vierde generatie.
Loes de Fauwe is journalist en oud-verslaggever van Het Parool. Ze publiceerde twee boeken, Kasba Holland (met Arthur van Amerongen) en Een moeilijke jeugd. Sinds Loes afscheid nam van de krant verheugt ze zich in haar bestaan als gepensioneerde. Zonder plichten, zonder wekker, maar nog steeds met een nieuwsgierige blik op de wereld.
Lisa-Marie van Barneveld is editorial illustrator. Ze houdt van korte deadlines en moeilijke onderwerpen. Haar geheime superkracht is meer verf op haar handen/kleren/tafel/kat krijgen dan op het papier.