Ik druk minstens zes keer op de snooze-knop van mijn wekker; het is weer zo’n dag. Vaak genoeg zet ik ‘s avonds de wekker op een ‘reëel’ tijdstip (acht uur nachtrust) waar ik me dan ’s ochtends in mijn halfslaap helemaal niks van aantrek. Een valse start is een slecht begin: het is me wederom niet gelukt om me aan het voorgenomen opstaan-uur te houden. Eerst geef ik de schuld nog aan het weer, of aan het lege kussen naast me waarmee mijn ex-geliefde al een jaar zijn afwezigheid in mijn gezicht smijt. Hij kust me niet meer wakker dus moet ik uit mezelf zin in de dag krijgen. Maar ik weet dat vooral mijn oneindige, aardse luiheid ten grondslag ligt aan het verlate opstaan, en daar is niemand behalve ikzelf verantwoordelijk voor. Ok, en de economische crisis een beetje: geen baan, geen geld, geen structuur, geen ritme.
Buiten is het somber grijs, binnen luister ik naar mijn favoriete, Amerikaanse radioprogramma. Eigenlijk moet ik schrijven – de deadline was gisteren – dus sleep ik mezelf van de bank en ga met mijn laptop onder mijn arm naar een cafeetje in de buurt. De eenvoud van een café werkt bemoedigend; het leven lijkt ineens niet zo zwaar en ingewikkeld. Bovendien is het niet mijn huis dus kan ik niet verzeild raken in het plotseling noodzakelijke alfabetisch rangschikken van mijn boeken of het lakken van mijn teennagels.
Terwijl ik schrijf, wat mijn slechte humeur onmiddellijk ten goede komt (waarom lukt het me maar niet om dit eerder op de dag te bedenken?), komt er een jongen binnenlopen die ik vaag ken. Met mijn hervonden energie sta ik al half op om hem te begroeten, maar hij steekt slechts zijn hand op bij wijze van groet en gaat dan snel met zijn rug naar me toe aan de bar zitten. Ja, wie ben ik ook, denk ik terwijl ik naar zijn hippe tatoeages en stoere lange haren kijk. Ik hoor hoe hij aan zijn vriend verslag doet van zijn fantastische leven als zelfstandig kok. “Ik doe alleen nog maar wat ik leuk vind, weet je. Geen stomme bruiloften meer, alleen coole dingen, dingen die ík wil. Ik kook nu wat ik wil maken, niet wat anderen willen. Ok, dan verdien ik maar wat minder, maar dan doe ik tenminste wat ik leuk vind, weet je?!”. Zijn leven is één grote dik-voor-mekaar-show, die hij niet alleen voor zijn vriend maar ook voor mij en de rest van het café opvoert.
De langharige kok gaat verder over hoe hij zijn dagen inricht als ZZP’er, en hoe ‘het balletje vanzelf gaat rollen als je de juiste mensen kent’. Ik hoor niets over de moeilijkheden van een bestaan als zelfstandige, of de noodzaak waaruit dit misschien geboren is. Natuurlijk erger ik me aan hem en zijn overdreven praatjes, maar ik weet niet of het uit jaloezie is (híj kan het wel) of uit cynisme (jaja, ik ben benieuwd hoe het opstaan jou vanochtend verging, vriend).
Later realiseer ik me dat mijn irritatie meer met mijzelf dan met de jongen te maken heeft. Ik hoorde mijn eigen echo in zijn woorden. Hoe vaak heb ik niet aan de bar zitten verkondigen hoe geweldig het gaat en hoe fijn het is om mijn eigen tijd te kunnen indelen, hoe ik door de juiste mensen aan de juiste opdrachten ben gekomen? Hoe schrikbarend laag mijn banksaldo is, en hoe laat ik opstond die ochtend, laat ik achterwege.
Noor Spanjer (Amsterdam, 1982) is freelance journaliste en mediawetenschapper. Als nieuwerwetse minstreel is zij altijd op zoek naar persoonlijke verhalen en daarnaast is ze ideologisch inzetbaar voor feministische zaken en andere nature-nurture kwesties.
Aart-Jan Venema is freelance illustrator en verhalenverteller. Hij werkt onder andere voor NRC.next, de Groene Amsterdammer en hard/hoofd.