We zitten samen op de grond, de tuindeuren staan open. ‘Jij verveelt je ook nooit hè?’ zegt mijn moeder. Haar stem klinkt blij en ook een beetje trots. Ik ben een jaar of drie en speel met mijn knopendoos. De hele inhoud heb ik met veel lawaai op het kleed gekieperd. Rood, blauw, geel, zwart, glimmend, glanzend, klein en groot – ik raak er niet op uitgekeken. Ik rangschik ze op het vloerkleed, aai ze en babbel tegen ze. Mijn moeder leunt tegen de tafelpoot en heft haar gezicht naar de zon, die door de open deuren naar binnen valt. Voeger was ze schooljuf, maar nadat ze met mijn vader trouwde mocht dat niet meer. Een mevrouw kan nu eenmaal geen juf zijn. Daarom zit ze nu lekker naast me. Totdat het tuinhek kleppert en mijn vader zijn fiets tegen het schuurtje zet. Tijd om een boterham te eten.
Ik denk hieraan terug als mensen mij vragen ‘wat doe jij nou zo’n hele dag?’ Sinds ik met pensioen ben, hoor ik het regelmatig. In een maatschappij waarin ‘keihard werken’ en ‘hollen, hollen, hollen’ de hoogst denkbare vorm van leven is, ligt die vraag voor de hand. Terwijl het voor mij zo natuurlijk voelt om in deze fase van mijn leven eindelijk weer eens ‘ledig’ te kunnen zijn. Natuurlijk pak ik nog steeds van alles aan, maar alleen als het zo uitkomt, als ik er zin in heb of als het niet anders kan. ‘Maar wat doe je dan als je niets te doen hebt?’ dringt men aan.
Dat zal ik je vertellen.
Op zo’n dag word ik wakker, maak koffie, snijd een plak koek, haal de krant uit de bus en sla die op de keukentafel open. Ongewassen plof ik neer en lees: Oermensje was vermoedelijk boomklimmer. Oermensje! Kan het vertederender? ‘Het wezen leefde meer dan 67 duizend jaar geleden op de Filipijnen,’ gaat het verder, ‘en zal niet groter zijn geweest dan een kleuter.’ Ik kan er niets aan doen, maar bij zo’n tekst gaat de fantasie onmiddellijk met me aan de haal. Trollen, hobbits en kabouters voeren me mee naar onbekende verten en als ik weer terug ben in de keuken, zijn we een half uur verder. Ik maak nog een kopje koffie.
‘Kwè kwè kwè’ klinkt het vanuit de tuin. Ik loop naar het raam. Kijk, in de kastanje zit een Vlaamse gaai. Maak niet zo’n herrie jongen, straks grijpt de buurpoes je nog bij de strot. Ik pak mijn koffie, open de deur en ga op het bankje tegen de schutting zitten. Een uur later zit ik er nog. De zon is inmiddels knap warm geworden. De gaai heeft plaatsgemaakt voor de familie Koolmees, die de aanval heeft ingezet op het nieuwe netje zaadbollen. Af en aan vliegend buitelen ze als dollemannen over elkaar heen, bang om ook maar één korreltje te kort te komen.
Wat was de vraag ook alweer? O ja, wat ik doe als ik niets doe. Nou, dit dus. En honderd andere dingen meer, het ene nog nuttelozer dan het andere.
‘Ach schat’, hoor ik mijn moedertje zeggen, ‘morgen komt er weer een dag.’
Ook dat heeft ze mij gelukkig geleerd.
Trudy Kunz werd in de jaren tachtig en negentig bekend door haar werk voor Libelle en Marie Claire. Voor Plus Magazine was zij bijna vijftien jaar columniste. Zij publiceerde meerdere interviewbundels en in 2013 verscheen haar eerste roman, Kroniek van een bange liefde. Als pensionado zonder pensioen verdeelt zij haar tijd, net als daarvoor, tussen schrijven, schilderen en ander (on)nuttigs.
Yasmin Veenman fotografeert en schrijft, voornamelijk in haar woonplaats Amsterdam. Ze is op zoek naar het bijzondere in het alledaagse – in onderwerp, kleur of compositie. Is het kunst of kan het weg?