Mijn broertje belt weer eens op. ‘De Duitse verkiezingen zijn aan de gang’, vertel ik hem, ‘ik vind het toch spannend.’ Ik loop door de herfstzon, het is een prachtige dag. De eenden snateren in het water, de kinderen giechelen in hun bakfietsen.
‘Ah ja, leuk ja’, zegt hij. ‘Ja ik ben met skateboarden weer eens op m’n muil gepleurd en nu is zeg maar een flink stuk van mijn voortand niet meer helemaal onderdeel van mijn gebit.’
Het is alweer weken geleden dat mijn broertje mij uit zichzelf opbelde, en omdat ik geen meldingen had gekregen van afgebroken studies, stopgezette stages, zwangere vriendinnetjes of leeggestroomde bankrekeningen ging ik ervan uit dat alles deze keer volgens plan verliep. Zelfs mijn vader hoorde ik laatst zeggen: ‘Die jongen komt er wel’, nou, als mijn vader zulke dingen zegt, dan maken er werkelijk vijftien engelen piekfijne pirouettes aan het firmament.
‘En Dileroy zegt dat mijn neus ook een beetje raar staat. Er komt bloed uit. Idoen wat moet ik nu?’
‘Lieve schat’, zeg ik terwijl ik een oude man passeer die bladeren aan het harken is, ‘wat denk je zelf. Je tand ligt eruit, je neus staat scheef en bloedt. Je laat je door Dileroy NU naar de huisarts brengen.’
‘Ja maar Idoen ehhhh kijk. Ik weet dus niet welke huisarts ik heb.’
Achttien jaar geleden gingen mijn ouders uit elkaar. Dat was natuurlijk een verdrietige aangelegenheid, maar omdat zo’n scheiding ook nogal wat logistieke organisatie met zich meebrengt, mijn broertje het principe ‘twee huizen’ nog niet helemaal in de vingers had en hij elke dag als de school uit was naar me toe kwam gehobbeld om te informeren of we vandaag naar papa of naar mama gingen, lag er voor mij een gouden uitdaging. Ik maakte roosters met wanneer we bij wie waren, pakte zijn tassen in, stelde hem gerust, herinnerde hem aan verjaardagen, gymspullen, drumlessen, kinderfeestjes en vergeten handschoenen aan de schoolkapstok. ‘Die jongen verleert zelf na te denken’, zei mijn vader tegen mij, ‘hou hier eens mee op.’ Ik kon niet stoppen. Het was verslavend.
Na drie keer diep zuchten en vier weggetrapte herfstbladeren vertel ik mijn broertje de naam van zijn huisarts. Het blijft even stil. Dan begint hij zachtjes te giechelen. Het lijkt of de kinderen in de bakfietsen dat kunnen horen en nog harder mee gaan giechelen. Ook de oude man kijkt even op van zijn hark en knijpt zijn ogen grijnzend samen.
‘Bedankt Idoen’, hoor ik in mijn telefoon.
‘Wat lach je nou’, zeg ik, ‘ik vind dit allemaal helemaal niet zo grappig.’
‘Je bent de beste Idoen’, zegt mijn broertje.
‘Ja eigenlijk moet je dit natuurlijk gewoon zelf regelen hè. Je bent verdorie vierentwin-…’
Weer gegiechel.
‘Ik weet wel hoe mijn huisarts heet’, zegt hij.
‘Hè?’
‘En mijn neus staat niet scheef.’
‘Hè?’
‘En er is geen bloed, echt, nul bloed. Er is wel een stukje van mijn tand af, maar daar ga ik morgen voor naar de tandarts.’
‘Hè? Maar waarom bel je me dan?’
‘Ja wat denk je. Ik moet jou af en toe in nood blijven opbellen en om hulp blijven vragen, anders krijg jij het gevoel dat ik jou niet meer nodig heb. En daar kun jij helemaal niet tegen. Zeg, over die peilingen hè, een coalitie van CDU/CSU, FDP en de Groenen, wat denk jij daarvan?’
Iduna Paalman (1991) is al bijna vier jaar columnist voor Hard//hoofd. Haar poëziedebuut ‘De grom uit de hond halen’ verscheen in het najaar van 2019 bij Querido. Ze won er de Poëziedebuutprijs 2020 mee. Ze publiceerde onder meer in De Gids, De Revisor, De Groene Amsterdammer en NRC Handelsblad.
Senne Trip vertelt het liefst de hele dag verhalen door middel van illustraties en animaties.