Dat Elsje zou komen spelen was ik even vergeten. Maar als ik het meisje met de vlechtjes naast mijn dochter op de rand van de zandbak zie zitten herinner ik het me weer. Omdat Annika onlangs tussen de middag bij haar mocht eten, had ik gezegd dat Elsje een keer na school bij ons kon spelen. Elsjes moeder vond het een fantastisch plan. Ze had gezegd dat de dinsdag waarschijnlijk goed uitkwam. Een paar dagen later vroeg ik of het nog door zou gaan, maar de moeder sprak bits dat ze van niks wist en dat Doukje bovendien op dinsdag naar balletles moet. De moeders van Elsje en Doukje lijken waarschijnlijk helemaal niet op elkaar, maar in de spanning die het contact met mede-ouders bij mij oproept wil ik blijkbaar nog wel eens gezichten door elkaar halen.
Kennelijk heb ik het verkeerd begrepen en was het toch een definitieve afspraak; de kinderen lijken daar vanuit te gaan.
‘Ik kom bij jullie spelen,’ bevestigt Elsje mijn vermoeden.
‘Hartstikke leuk,’ zeg ik, ‘dat is de eerste keer dat iemand uit jullie klas naar ons komt. Dan wachten we even op jouw moeder.’
‘Maar ze komt toch bij mij spelen?’ vraagt Annika.
‘Mijn mama mag niet mee hoor,’ zegt Elsje een beetje bozig.
‘Nee, natuurlijk niet, maar ik moet toch even weten of het goed is.’
‘Doe niet zo gek papa,’ lacht Annika beschaamd, ‘natuurlijk is het goed.’
‘Ja, doet niet zo gek,’ zegt Elsje.
In een discussie met twee kleuters heb ik vandaag geen zin, dus we lopen naar mijn fiets. We bestuderen het voertuig en zien dat er maar één zitje op zit.
‘We gaan gewoon lopen,’ zeg ik, ‘zo ver is het niet.’
‘Maar wij zijn moe,’ jammert Elsje.
‘Ja,’ zegt Annika, ‘we hebben de hele dag hard gewerkt.’ Ze gaat pas anderhalve maand naar school, maar lijkt nu al de sleur van het leven in te zien.
Na enig nadenken zet ik Elsje in het zitje en Annika op het zadel. Met de fiets aan de hand begin ik te lopen.
Na klachten over oneerlijkheid besluit ik de meisjes om de paar meter te verwisselen. Het is nog best lastig om de fiets hierbij recht te houden. De vijfde keer gaat het mis. Elsje kiepert van het zadel en knalt met haar gezicht op de stoep. Even is het stil.
‘Je hebt mijn vriendin doodgemaakt!’ Annika kijkt me met grote ogen aan.
Dan begint het gekrijs. Ik til Elsje op en zie dat er donkerrood vocht uit haar neusgaten stroomt. Als ik met mijn vrije hand in mijn broekzakken graai op zoek naar iets om het bloed te stelpen, hoor ik Annika gillen. Ik zie dat de fiets kantelt. Ik wil hem vastpakken, maar dan glijdt Elsje uit mijn handen.
‘Lekker bezig jongen,’ bromt een passant vanuit zijn scootmobiel.
Ruim een uur later zijn we thuis. Gelukkig lijken de kinderen weer vrolijk. Uit Elsjes neusgaten steken stukjes van een servet waarmee ik vanmorgen mosterd van mijn gezicht heb geveegd, maar verder ziet ze er gezond uit. Als we de kamer binnenlopen, wil Annika enthousiast alles in het huis laten zien.
‘Dat is onze tafel,’ zegt ze, ‘en dat zijn onze stoelen. Dat is Muis, die is heel lief.’
‘Dat is helemaal geen muis,’ zegt Elsje met nasale stem, ‘dat is een poes’.
‘Ja, daar heb je helemaal gelijk in,’ prijs ik haar, ‘maar de naam van deze poes is Muis.’
‘Wat stom,’ zucht Elsje minachtend.
‘Ja, wat stom eigenlijk,’ valt Annika haar vriendin peinzend bij.
‘Nu ga ik het boven laten zien,’ pakt ze vervolgens met hernieuwd enthousiasme de draad weer op. ‘Daar wonen mijn bed en mijn knuffels.’
‘Zouden jullie niet eerst je jas uit doen?’ onderbreek ik de rondleiding.
‘En moeten jullie niet ook wat drinken?’
‘Wij willen wat lekkers,’ zegt Annika kordaat.
‘Ja,’ zegt Elsje, ‘dat willen wij.’
‘Dat hebben we niet,’ mompel ik schuldbewust.
‘Jawel, jawel, jawel,’ zegt Annika. Ze pakt Elsjes hand en de mijne en leidt ons naar de kast. Gedrieën staren we in het schaaltje dat ik vanmiddag heb leeg gevreten. Op de bodem ligt nog een korreltje chocola.
‘Ik kan toch een lekkere boterham met pindakaas voor jullie smeren,’ zeg ik tegen de kinderen die nepwenend over de grond rollen. Ze hebben nog steeds hun jassen aan.
‘Dat mag ik niet,’ snikt Elsje.
‘Wat een onzin,’ lach ik smalend, ‘waarom zou je geen pindakaas mogen?’
‘Mijn mama zegt dat het niet goed voor mij is.’
‘Ach, die bizarre gezondheidscultuur van tegenwoordig ook. Calvé, wie is er nou niet groot mee geworden?’
Ik smeer twee extra dikke boterhammen. Smakkend eten de meisjes het op. Vooral Elsje laat het zich goed smaken.
Dan gaat mijn telefoon. Het is mijn zus. Ik vertel trots dat er voor het eerst een klasgenootje van Annika bij ons speelt.
‘Wat leuk,’ zegt mijn zus, die graag van alle ontwikkelingen van haar nichtje op de hoogte blijft, ‘blijft ze ook eten?’
‘Oh, dat weet ik eigenlijk niet.’
‘Hoe bedoel je? Heb je niet afgesproken hoe laat ze wordt opgehaald?’
Opeens bedenk ik dat Elsjes ouders helemaal niet weten waar ik woon.
‘Papa!’ schreeuwt Annika.
‘Stil lieverd, ik ben even aan het bellen.’
‘Maar papa,’ zegt Annika met trillende stem, ‘kijk nou naar Elsje.’
Met de telefoon in mijn hand staar ik naar Elsje. Haar gezicht is bruin van de pindakaas en rood van de bulten. Er komt een piepend geluid uit haar keel.
‘Kas, ben je daar nog?’ hoor ik de stem van mijn zus in de verte.
Ik verbreek de verbinding en plof neer op een stoel. Het is tijd om na te denken.
Illustratie: Joost Dekkers
Na enkele minuten bedenk ik dat ik natuurlijk het nummer van Elsjes moeder heb. Die heeft ze mij immers gegeven op de dag dat Annika met hen meeging. Stom dat ik daar niet eerder aan heb gedacht.
‘Met Fiona,’ zegt de vrouw aan de andere kant van de lijn.
‘Ja, het zit dus zo,’ begin ik gehaast, ‘ik heb Elsje een boterham gegeven...’
‘Wie is Elsje?’
‘Uw dochter?’
‘Je bedoelt Sterre? Die zit nu in bad.’
De moeders van Sterre en Elsje lijken waarschijnlijk helemaal niet op elkaar, maar in de spanning die het contact met mede-ouders bij mij oproept wil ik blijkbaar nog wel eens gezichten door elkaar halen. Daar moet ik toch echt op gaan oefenen, want de komende jaren komen er vast nog vaak kindjes spelen. Al zou Elsje ook best de laatste kunnen zijn.