Ook in de supermarkt is het heerlijk avondje gekomen. Hoor wie klopt daar kinderen in plaats van Sky radio, de kassajongens en -meisjes dragen een fluwelen muts met veer. De rij komt tot de vriesvakken, zo veel mensen die nog snel iets moeten kopen. In mijn hoofd schiet een scène voorbij uit een bekende sinterklaasfilm, waarin een vader een cadeautje voor zijn kind haastig en bij gebrek aan inpakpapier met aluminiumfolie omwikkelt. Wat doen we onszelf aan, denk ik.
‘Kijk eens, kijk eens,’ mompelt de man voor mij in de rij ineens. Hij wijst naar een schap met knuffelpietjes. De pietjes hebben gekleurde gezichtjes. ‘Die koppen, wat een circus hè? Nu zijn ze geel en paars. Hoera.’
Even ben ik in de war. Is deze man echt blij? Is zijn opmerking spottend bedoeld? Is dit verstopte boosheid? Ik besluit van het meest hoopvolle uit te gaan en antwoord: ‘Ja, fijn hè? Ik ben heel blij dat de verandering steeds zichtbaarder wordt. Ik vind ze superleuk, die gele en paarse pietjes.’ Ik lach er breed bij. Daar raakt de man weer van in de war. Ik zie hem denken: meent ze dit? Of bedoelt ze dit spottend?
Als ik thuiskom heb ik spijt dat ik niet met de man in gesprek ben gegaan. Dat we niet duidelijker tegen elkaar hebben gezegd wat we vonden. Want ik kom het vaker tegen: mensen die hun gevoelens onder zo’n dikke laag vrolijk-vage spot verstoppen dat je nauwelijks meer kunt horen wat ze écht bedoelen.
Als mensen wel oprecht en onverbloemd zeggen wat ze vinden, is mijn reactie dan ook vaak schrikachtig. Alsof ik dat niet meer gewend ben. Ik moet denken aan een recente Facebookpost van iemand die ik graag mag. Hij deelde een artikel met de titel: Sinterklaasfeest is een groot volkstoneel en gaat niet over een katholieke heilige en een slaafse Moor. In zijn post citeerde hij erbij uit het artikel: ‘Door Sint en Piet tot die stereotypen te herleiden, miskennen we hun historische voorgeschiedenis en worden we ongevoelig voor het feit dat de dualiteit die ze verbeelden in elk van ons schuilt. Ongeacht onze huidskleur.’
Daaronder barstte een discussie los tussen mensen die elkaar hun vrienden noemen. Ik schrok niet van de discussie an sich, die was te verwachten. Ik schrok ook niet van wat er gezegd werd; de standpunten kennen we. Ik vond het goed dat die werden gedeeld. Het was in mijn ogen een dwaas artikel dat heel duidelijk aan allerlei zaken voorbij ging, en dat zo helder te voelen, sterkte me. Waar ik van schrok was dat het vrienden waren die daar met elkaar in discussie gingen. Geen schreeuwende hooligans met rauwe eieren voor dappere activisten, maar lieve, leuke mensen die elkaar ongenadig scherp en bij vlagen snauwend lieten zien hoe het zat.
Eerst dacht ik: wat een nare discussie. Moet die toon nou zo? Wees eens lief voor elkaar. Maar nu zit ik op de bank, het heerlijk avondje trappelt op het dak en ik denk aan de man in de rij van de supermarkt. Ik heb nog steeds geen idee hoe hij denkt over racisme, over tradities aanpassen omdat ze kwetsend en onhoudbaar zijn. Nu denk ik: als we ook met supermarktburen, met familieleden en met goede vrienden oprecht snauwende discussies durven voeren, weten we dat er echt iets kan veranderen.
Iduna Paalman (1991) is al bijna vier jaar columnist voor Hard//hoofd. Haar poëziedebuut ‘De grom uit de hond halen’ verscheen in het najaar van 2019 bij Querido. Ze won er de Poëziedebuutprijs 2020 mee. Ze publiceerde onder meer in De Gids, De Revisor, De Groene Amsterdammer en NRC Handelsblad.
Daphne Prochowski is een illustrator uit Groningen. Haar werk is te omschrijven als kleurrijk en verhalend.