Het burenoverleg vond plaats aan de andere kant van de stad. Natuurlijk was ik verdwaald geraakt en kwam ik te laat. Dat ik ook met mijn buren mee had kunnen fietsen, aangezien wij toch allemaal bij elkaar in de buurt wonen, bedacht ik pas toen ik voor de achtste keer het kaartje op mijn telefoon bestudeerde.
Een gezette vrouw met opgestoken blond haar deed de deur voor mij open. Ze stelde zich voor als Ankie. ‘‘En dat is Trudy,’’ zei ze, wijzend naar een vrouw die koffie aan het inschenken was. Het had haar oudere zus kunnen zijn. Rond de tafel zaten verder nog vier mensen. Mijn onderbuurman herkende ik, evenals de achterbuurvrouw. Er was nog een oude man, die ik niet meteen kon plaatsen. En een man met een ringbaardje en een oorbel die ik wel eens in de straat had zien wandelen. Ik wist niet of ik mij moest voorstellen, of dat het voor zich sprak dat we elkaar allemaal kenden en het zelfs ongepast kon zijn om niet te doen alsof dat zo was. Ik besloot heel algemeen in het rond te zwaaien.
‘‘Goed, nu wij compleet zijn,’’ zei Ankie, op een toon alsof we naar een pretpark gingen, ‘‘zal ik even uitleggen hoe dit overleg is opgebouwd. Iedereen krijgt omstebeurt de marker.’’ Ze hield een oranje markeerstift omhoog en zwaaide deze een paar keer van links naar rechts en weer terug, zodat we het object goed in ons op konden nemen. ‘‘Wie de marker heeft, heeft het woord. De rest mag dan dus niets zeggen.’’
De man met het ringbaardje stak een harige hand omhoog en zuchtte met een zwaar Duits accent: ‘‘Zou ik misschien eerst even mogen weten waarom wij hier eigenlijk zijn?’’
‘‘Het hek,’’ zeiden mijn onderbuurman en achterbuurvrouw in koor.
‘‘Hou dit even vast,’’ zei Ankie, ‘‘of zet het even weg. We komen daar vanzelf.’’
‘‘Het is op zich wel een legitieme vraag,’’ glimlachte Trudy, ‘‘we kunnen er ook voor kiezen om voortaan eerst het thema lichtjes aan te raken, voordat we de markermethode introduceren. Zodat iedereen op dezelfde golflengte zit.’’
‘‘Oké Trudy,’’ knikte Ankie naar haar collega aan de overkant van de tafel, ‘‘parkeer dat maar even voor ons evaluatiemoment.’’
Midden op de tafel stond de grootste koektrommel die ik ooit gezien had. Hij was tot de rand gevuld met krakelingen. Om er bij te kunnen moest ik half op de tafel gaan liggen. Ik probeerde vervolgens zo nonchalant mogelijk op zo’n krakerig geval te kauwen, terwijl de suikerkorrels langs mijn mondhoeken hagelden.
‘‘Er zijn drie kernvragen,’’ legde Ankie uit en ze wees naar de flip-over waarop de vragen waren genoteerd. ‘‘Wat is het kernprobleem? Hoe heb jij tot dusverre op dat kernprobleem ge-rea-geerd? En wat zou jij willen?’’ In elke vraag werd op een bepaald woord erg de nadruk gelegd, alsof de rest een bijzaak was.
Illustratie: Erik Wallert
Ankie overhandigde de marker aan de oude man. Ik wist weer waar ik hem van kende. Hij was de voorzitter van de bewonerscommissie. Het idee van een hek was oorspronkelijk bij hem vandaan gekomen. Met trillende hand nam hij de marker in ontvangst.
‘‘En waar moet ik nou de antwoorden schrijven?’’
‘‘Nee, je hoeft niets op te schrijven. Je mag het gewoon zeggen,’’ zei Ankie, als een moeder die haar kind voor het eerst zonder zijwieltjes laat fietsen.
‘‘Wat moet ik dan met die stift?’’ vroeg de man beduusd.
‘‘De marker is maar een marker,’’ assisteerde Trudy op kordate toon, ‘‘het had ook iets anders kunnen zijn.’’
‘‘Een stokje,’’ suggereerde de onderbuurman.
‘‘Of een snoepje,’’ probeerde de achterbuurvrouw.
‘‘Een worstje,’’ zuchtte de Duitser vermoeid.
‘‘Ik snap er niets van,’’ zei de oude man. ‘‘We zitten hier toch vanwege een hek?’’
‘‘We zitten hier vanwege wat het hek oproept,’’ nuanceerde Ankie.
‘‘Ach,’’ opperde Trudy, ‘‘we kunnen de marker natuurlijk ook de marker laten. Als dat de dingen nou simpeler maakt.’’
Ankie keek Trudy met grote ogen aan. De Duitser probeerde een krakeling te pakken en stootte daarbij een bak met plastic roerstaafjes om. De staafjes rolden alle kanten op, maar niemand leek er aandacht aan te besteden.
‘‘Jij blijft godverdomme van mijn markermethode af,’’ siste Ankie over de tafel heen, alsof enkel Trudy het kon horen.
‘‘Het is maar een instrument, lieve schat,’’ sprak de collega laconiek, ‘‘het mag nooit een doel op zich worden.’’
‘‘Kom, laten we het over het hek hebben. Daarvoor zitten we toch hier?’’ zei de onderbuurman, alsof het onderonsje tussen de mediators een onbeduidend intermezzo was geweest.
‘‘Ja,’’ zei de achterbuurvrouw, ‘‘ik heb er over na zitten denken en zou het niet gewoon het beste zijn om hem in de avonduren, laten we zeggen tussen zeven en zeven, op slot te doen en hem overdag open te laten?’’
‘‘Niet eens zo’n gek idee,’’ glimlachte de Duitser.
‘‘Wat vind jij ervan, Kasper?’’ vroeg de onderbuurman.
Ik voelde hoe zes paar ogen zich op mij richtten.
‘‘Wel,’’ hoorde ik mezelf aarzelend zeggen, ‘‘ik ging er eerlijk gezegd altijd al van uit dat dat ook de bedoeling was.’’
‘‘Ik kan morgen wel bij alle inwoners van het blok een briefje in de bus doen, dan is iedereen op de hoogte van deze afspraak,’’ stelde de oude man voor.
‘‘Nee, dit gaat de verkeerde kant op,’’ protesteerde Ankie. ‘‘Jongens, jongens, jullie zitten al in oplossingen te denken. Bij die fase zijn we nog lang niet. Geef elkaar eerst de ruimte om door te dringen tot de kern van het probleem.’’
Even was het gekraak op krakelingen het enige geluid dat rond de tafel klonk.
Toen zei Trudy: ‘‘Ach, misschien kan het geen kwaad om de boel eens lekker om te draaien. Dat kan best verfrissend werken. Durf te spelen.’’
Ze stond op uit haar stoel en maakte een voor haar stramme uiterlijk opmerkelijk soepele pirouette.
Ankie griste de markeerstift uit de hand van de oude man.
‘‘Hoe durf je mijn gezag te ondermijnen,’’ gromde ze en wierp de marker met een bovenhandse zwaai de lucht in. Het ding kwam vlak boven haar collega’s rechterwenkbrauw tot stilstand.
‘‘Ik ram die stift in dat stofnest van je!’’ kermde Trudy.
‘‘Dames,’’ suste de oude man, ‘‘dit is toch nergens voor nodig?’’
‘‘Nee, hier is duidelijk meer aan de hand dan het gebruik van een discussie-instrument’’, merkte de achterbuurvrouw op.
‘‘Misschien moesten jullie eerst eens op zoek gaan naar de kern van jullie probleem,’’ opperde de Duitser.
‘‘Probeer naar elkaar te luisteren,’’ droeg ik mijn steentje bij.
We fietsten gevijven terug naar onze buurt.
‘‘Dat hek, ik heb nooit helemaal begrepen wanneer dat nou een probleem geworden is,’’ zei de onderbuurman.
‘‘Was het dat dan ooit?’’ vroeg de Duitser.
‘‘Blijkbaar wel, anders was er toch geen burenbemiddeling nodig?’’ zei ik.
We naderden ons blok.
‘‘Zeg, hebben jullie nog zin om een borreltje te komen drinken?’’ vroeg de achterbuurvrouw verlegen.
‘‘Ja, waarom ook niet,’’ zei de onderbuurman.
‘‘Leuk idee,’’ mompelde ik.
‘‘Ik lust er wel eentje,’’ zei de Duitser.
‘‘Anders ik wel,’’ knikte de oude man.
Onze euforie onderdrukkend, alsof het de gewoonste zaak van de wereld was, wandelden we met onze fietsen aan de hand door het hek en sloten het af.
Kasper van Royen is Hard//hoofd-redactielid, is naast vader ook filosoof, ex-docent, ex-dichter, ex-echtgenoot, popfetisjist en postbode.
Erik Wallert gaf zijn baan als journalist eraan om aan de Koninklijke Academie te Antwerpen schilderkunst te studeren. Op die academie worden nog technische vaardigheden geleerd, vaardigheden die Erik nu inzet in autonome tekeningen en illustraties. Hij put inspiratie uit oude grafiek, zoals krantenillustraties en strips uit het fin-de-siècle waarvan hij de sfeer en gratie toepast in tekeningen die evenwel over hedendaagse onderwerpen handelen.