‘‘Ik ben héél groot,’’ zegt Annika de laatste tijd regelmatig. Soms heeft ze een punt. Als ze het roept naar een slak die wij op straat passeren, bijvoorbeeld. ‘‘Ik denk niet dat je hem daarvan hoeft te overtuigen,’’ wil ik dan nog weleens murmelen. Ik vraag me trouwens af waar al die slakken opeens vandaan komen. Voordat mijn dochter kon lopen zag ik ze nooit.
Annika is niet altijd even goed te volgen. ‘‘Ik ben héél groot,’’ snauwt ze als ze haar jas aan moet. ‘‘Nou, ik ben héél véél groter dan jij,’’ zeg ik dan, ‘‘en ik moet mijn jas ook aan. Het wel of niet aandoen van een jas staat geheel los van lengte dan wel leeftijd. Het heeft veeleer te maken met meteorologische omstandigheden.’’ Dat lijkt haar meestal wel te overtuigen. En dat terwijl het natuurlijk niet eens helemaal waar is. Wanneer ik alleen ben wil ik nog weleens doodleuk de deur uitlopen zonder eerst een blik uit het raam te hebben geworpen. Dat is onverantwoord gedrag waar je toch echt héél groot voor moet zijn, maar laat dat vooral een groot geheim voor kleine mensen blijven.
Er zijn dagen dat mijn dochter mij kleineert. Op zo’n dag moet alles precies zo gaan zoals zij het voor zich ziet. ‘‘Jij achter kompjoeter zitten,’’ gebiedt ze met wijzende vinger vanuit haar keukentje, wanneer ik even opsta om thee te zetten. ‘‘Nou, nou, jij kleine dictator,’’ lach ik. Stampvoetend brult mijn nageslacht: ‘‘ik ben geen dictator, ik ben een peuter.’’
Soms vindt Annika zichzelf klein. Wanneer ze gevallen is en moet huilen. Of als ik haar uit bad haal en in een handdoek tegen me aanhoud. ‘‘Ben een baby’tje,’’ spreekt ze dan dromerig tegen de beslagen spiegel. ‘Baby’ is trouwens het voorvoegsel dat ze aan alles geeft wat klein is. Zo heet een stukje kaas dat van haar boterham gevallen is ‘babykaas’, een chihuahua een ‘babyhond’ en een 7 inch-singeltje een ‘babyplaat’.
Dat niet iedereen alles aandoenlijk vindt wat uit mijn dochters mond komt, bleek wel toen we eergisteren achter een invalidenauto aan fietsten. Vervelende dingen vind ik dat; ze dwingen je constant je tempo te vertragen, maar ik durf ze ook niet in te halen, want zelfs als het fietspad daar breed genoeg voor is, ben ik bang daarmee mijn beperkte medemens te krenken. We fietsten dus op een laffe draf, tot Annika vanuit haar stoeltje achter mij het wagentje voor ons in het vizier kreeg. ‘‘Babyauto!’’ riep ze, op een toon alsof ze een Hollywoodster had herkend. Het voertuig remde zo plotseling dat we bijna van onze fiets gelanceerd werden.
‘‘Dát hoorde ik!’’ bulderde een stem in Mokumse tongval. Een bowlingbal van een hoofd aan een olievat van een nek stak uit het raampje.
‘‘Had u het tegen mij?’’ riep ik verdwaasd.
‘‘Nee, oetlul, tegen die koter van je. Maar ze zouden jouw soort eens moeten leren hoe je dat doet, opvoeden. Gadverdamme, nog geen greintje respect in je porum.’’
‘‘Meneer in babyauto,’’ kirde Annika en ze klapte in haar handjes, alsof ze getuige was van een onmogelijke circusact.
‘‘Ja, dat vind je leuk hè, misselijk kind,’’ rochelde het hoofd. ‘‘Maar voor die kut-Pool zijn stellage op mij liet vallen, was ik een hele meneer hoor.’’
Achter ons begon een file op het fietspad te ontstaan. Niemand kon of durfde er langs.
‘‘Ik had een Volvo en nu zit ik in een Canta,’’ snikte de man.
‘‘Meneer huilt, meneer is baby,’’ zei Annika.
‘‘Je bent zelf een baby!’’ brulde het hoofd, dat een dieppaarse kleur kreeg.
Het hoofd van mijn dochter verkleurde ook. Ik wist dat het nou echt hommeles was.
‘‘Ik ben héél groot. Ik ben een peuter’’, schreeuwde ze, haar knuistjes op mijn rug bonzend.
Ik wist niet wat ik moest zeggen, of ik wel iets moest zeggen. Ik was midden in een ruzie verzeild geraakt, waar ik zelf nauwelijks iets mee te maken leek te hebben. Gelukkig verdween het hoofd weer in het autootje. ‘‘Teringjeugd van tegenwoordig,’’ hoorde ik hem grommen en daarna tufte hij verder.
In een zijstraat stapte ik van mijn fiets en deed daar net zo lang Annikas jas open en dicht, tot de man uit het zicht verdwenen was. ‘‘Jij bent héél groot,’’ mompelde ik tegen de nasputterende mevrouw in het kinderzitje, maar ik wist niet meer zo goed wat dat betekende.