Nathalie zit in de hoek en kijkt alsof ze elk moment kan worden afgemaakt. Dat is haar normale blik, ze is onderdanig als een knecht en volgt haar baas in elke aanwijzing die hij geeft. ‘In de hoek blijven zitten’, zei hij toen ze de winkel binnenkwamen, ‘wachten.’
Nathalie is een volle Dobermann Pinscher en naast haar sta ik, achter de kassa. Het baantje in deze buurtwinkel heb ik maanden geleden opgezegd om stuurse pubers de schoonheid van de Duitse taal aan de kop te spijkeren, maar eens in de zoveel tijd spring ik in en sta ik een middag stukken kaas te vacumeren, brood door de grommende snijmachine te halen, de bladsla nat te spuiten en Nathalie over haar droevige kop te aaien.
‘Zoooo dag mooi juffie’, zegt haar baas als hij zijn boodschappen op de toonbank kiepert, ‘daar ben je weer, opgetrokken uit de mist, nog even prachtig, maak ik nog kans? Hoe is het met je vriendje?’ Deze vraag komt niet onverwacht. Straks gaat hij informeren of we al samenwonen.
De winkel ligt op anderhalve minuut lopen van mijn huis en heeft enkele honderden vaste klanten. Mijn favoriet is een man die verslaafd is aan wierook snuiven; twee keer per week komt hij volledig high de winkel binnen, bazelt vijf minuten onverstaanbaar over welke masala Nag Champa hij nu weer heeft ontdekt, krabt met zijn nagels zo geel als narcissen het kleingeld uit zijn broekzak en sloft dan zielsgelukkig, snuffelend aan zijn nieuwe aanwinst, de winkel weer uit. Ook is er het mantelpakmeisje dat me telkens als ik haar bon uitdraai zo hartstochtelijk aankijkt dat het lijkt alsof ze me elk moment kan gaan tongen. Of de kaasjongetjes: twee broertjes die regelmatig de winkel in hollen, hun handen tegen de koeling drukken en net zo lang ‘Kaas kaas kaas kaas kaas kaas kaas kaas’ prevelen totdat ik ze een plakje geef. Het leuke aan vaste klanten is dat je geen gesprek hoeft te voeren om het gevoel te hebben vertrouwd te zijn met elkaar.
Bij de baas van Nathalie gaat dat anders. Die heeft juist het idee dat hij – omdat hij vaste klant is – mag vragen wat hij wil. Mijn zwangere collega heeft hij eens dikkie dik genoemd.
‘En, wonen jullie al samen?’ Bijna alle boodschappen zijn gescand.
‘Nee Paul, zo lang zijn we nog niet samen’, zeg ik. Wasmiddel, soepstengels, ontbijtkoek.
‘Groot gelijk, eerst kijken welk vlees je te pakken hebt’, zegt hij.
‘Vlees, vlees’, zeg ik, ‘elkaar gewoon goed leren kennen lijkt me.’
‘Exact!’ Een gulle glimlach. ‘Kijken of het in bed leuk blijft. En natuurlijk of ‘ie goed materiaal heeft. Wil je kinderen?’
Rode wijn, hondenvoer. Subtotaal. ‘Zevenendertig negentig alsjeblieft. Kinderen? Ik heb nog even hè?’
De baas van Nathalie buigt zich naar me toe. ‘Of ‘ie geen erfelijke ziektes in de familie heeft bedoel ik. Goeie genen en zo, een sterk gestel. En natuurlijk een portemonnee met meerdere etages – haha! Eerst leren kennen, precies wat je zegt. Weten dat je hem duurzaam in kunt zetten.’ Hij overhandigt me vijftig euro. Nathalie kijkt me aan alsof haar hoofd op het hakblok ligt. Ik krijg zin in een flinke walm Nag Champa.
‘Nou Paul’, zeg ik, ‘ik bedoelde meer kijken of je elkaar als persoon zeg maar redelijk geweldig blijft vinden.’
Daar moet hij even over nadenken. ‘Ah ja’, zegt hij terwijl hij het wisselgeld van me aanneemt en zijn dunne lippen weer in een grote lach vouwt. ‘Ja jij bent natuurlijk een emotionele vrouw. Dan tellen dat soort dingen.’
De deur piept als Paul hem opent, zijn hond roept en vrolijk naar me zwaait. Nathalie sjokt met haar goeie genen achter hem aan, stribbelt niet tegen als hij haar riem strak aantrekt.
Iduna Paalman (1991) is al bijna vier jaar columnist voor Hard//hoofd. Haar poëziedebuut ‘De grom uit de hond halen’ verscheen in het najaar van 2019 bij Querido. Ze won er de Poëziedebuutprijs 2020 mee. Ze publiceerde onder meer in De Gids, De Revisor, De Groene Amsterdammer en NRC Handelsblad.
Tsjisse Talsma gaat het liefst met zijn schetsboek de wereld rond.