Toen ik veertien was werkte ik de hele zomer onafgebroken in een chocoladepotlodenfabriek. Voor het goede doel natuurlijk: om een week onafgebroken bier drinken op Terschelling te kunnen betalen. Tienduizenden chocoladepotloden rolde ik die weken in hun kleurige folie. De dagen waren lang en mierzoet en niet alleen vanwege de honderden potloden die ik verschalkte: vooral door de kleverigheid van Sky Radio die in alle vertrekken van de fabriek synchroon én op luid volume werd gedraaid - Sky Radio werkte met loops van ongeveer anderhalf uur, zodat we op een standaard werkdag met een beetje pech wel vijf keer Shania Twain hoorden.
Het inpakwerk werd gedaan door scholieren (die daar vier gulden vijftig per uur mee verdienden) en geestelijk gehandicapten - die wij gewoon mongolen noemden maar waar we desalniettemin heel lief voor waren. Daar kon je tenminste mee lachen, in tegenstelling tot Rudy de afdelingsmanager, die een blouse met korte mouwen droeg en het omwille van de hygiëneregels verplichte haarnetje altijd pas op het allerlaatste moment over zijn stekels trok. Liever nog dan 'mongool' noemden wij onze collega’s trouwens Geukes, een naam waarvan ik dacht dat het een algemeen ingeburgerde term was. Want in een grote bus met daarop ‘Geukes Transport’ werden de Geukes, die vaak amper met hun hoofd boven de raamlijst uitkwamen, van en naar het fabrieksterrein vervoerd. In een nette rij stapten ze 's ochtends de bus uit, hun rugzakjes hoog op de rug, een enkeling met een plastic zak in zijn gebalde vuist. Eén Geukes, twee Geukes, drie Geukes; je hoorde het de buschauffeur haast opsommen terwijl de Geukes het trapje afdaalden.
Geukes-spatie-Transport bleek echter niet dezelfde taalconstructie als bijvoorbeeld vleestransport, maar dat had ik destijds ook onmogelijk kunnen weten want ik was veel ambitieuzer bezig met onafgebroken bier drinken dan met de grammaticaregels van het onderwijsrepertoire.
Enfin. Die zomer belandde minstens een krat of drie aan chocoladepotloden in mijn spijsverteringssysteem in plaats van in de winkel. Het was niet de beste chocolade - van die poederachtige melkchocolade die wit uitslaat als je hem eventjes laat liggen - maar het wás chocolade en het was vooral gratis. Hiermee zette ik mijn toch al woekerende suikerverslaving nog wat extra kracht bij. Een suikerverslaving die ergens in de jaren tachtig ontstaan is en mij tot op heden tergt, eigenlijk. Foute of niet foute chocolade, dat zal het beloningscentrum in mijn hersenen worst wezen: ik ben verslingerd aan alles waar geraffineerde suiker in zit. Voor degenen die de film Fed Up niet hebben gezien: dat zit in zo ongeveer al het voorverpakte voedsel.
Bij wijze van experiment besloot ik onlangs om een week of twee geen chemische suikers te eten, gewoon om te zien wat er zou gebeuren. Allereerst verging het lachen me in ieder geval. Naast het feit dat een supermarktbezoek vele malen langer duurt vanwege het uitpluizen van de ingrediëntenlijsten (onderwijl de schuilnamen voor suiker recapitulerend) en het vergeefse speuren naar suikervrije pesto (knoflookolijven, vitaminepillen, mosterd, bouillonblokjes, pindakaas, ga maar door), veranderde ik in de begindagen van mijn onthouding in een nachtmerrie. Er was mij verteld dat ik er beter door zou slapen, dat mijn huid er stralender uit zou zien, dat ik meer energie zou krijgen, maar niet dat ik wat betreft temperament en grilligheid van gemoedstoestand weer zou transformeren tot de monsterlijke puber die ik ten tijde van mijn chocoladepotlodenavontuur was.
Mijn suikerverslaving bleek groter en vooral moeilijker te bedwingen dan ik me voor had kunnen stellen. Vergelijkbaar met een aantal amper geslaagde pogingen om met roken te stoppen: ’s nachts de lades en kasten in huis leegtrekken op zoek naar een kruimeltje snoep (voorheen tabak). Stiekem toch altijd een reep (voorheen een pakje sigaretten) in mijn tas stoppen, “ter geruststelling”. En vooral vergelijkbaar was de furie die losbarstte vanaf het moment dat ik mezelf het begeerde goedje (suiker/nicotine) ontzegde. Ik was zíedend op iedereen in mijn omgeving. De verbijsterende conclusie die ik trok was dat ik niet zomaar wat van snoepen had gehouden, maar vooral mijn leven lang eigenlijk al dag in dag uit geïnjecteerd was met chemische suikers. Ik werd me bewust van alle maltodextrine, glucose, moutstroop, maïsstroop, sacharose, fructose, dextrose en melasse die mijn lijf te verstouwen had gekregen. Volgens de documentaire kreeg ik, als normaal etend mens, ruim twintig klontjes suiker per dag binnen. Twíntig klontjes. Ik heb niet eens meer de aandrang om hier nog een rond einde aan te breien, waarin bijvoorbeeld een mongool voorkomt die alle chocoladepotloden in de fabriek eerst aflikte alvorens ze in te pakken of apathische scholieren die de lijm vaker op de potloden dan op het folie smeerden. Zelfs zonder al die potloden kreeg ik al twintig suikerklontjes per dag binnen. Punt.