Mijn vader bewaarde alles. Dat was meteen het enige puntje van kritiek dat mijn moeder ooit tegen hem uitte, maar ik ben er blij mee. Anders had ik het qua nalatenschap zonder zijn schoenendozen moeten doen. En juist die schoenendozen, tot de rand toe gevuld met nutteloze zaken, koester ik als een schat.
Het meest dierbare wat ik erin aantrof, waren een paar lapjes stof - restanten van de vele kinderjurkjes die mijn moeder voor ons naaide. Wat anderen met een geur of een liedje hebben, heb ik met mijn kleren van vroeger. Ik hoef er maar een fotootje van te zien – laat staan er een reepje van in handen te hebben! - of ik ben terug in de tijd waarin ik ze droeg. Ik proef de sfeer, voel de emotie die het moment van toen kleurde. Meestal is dat geluk.
1952. Ik lig in mijn bed en tuur in het donker. Daar, aan een knaapje tegen de kast, hangt hij in het donker op mij te wachten: mijn nieuwe jurk. Ik ben ziek en daarom heeft mijn moeder uit een oud overhemd van mijn vader een jurk voor me gemaakt. Die mag ik aan zodra ik weer beter ben. De stof voelt een beetje ribbelig. ‘Ruwe katoen’ heet het, en de kleur heet ‘crème’. Mooi vind ik die kleur. Jammer dat zij er van groen vilt een grote vis op heeft genaaid, met rode steken, vlak onder mijn kin. Ik houd niet van groen en ook niet van vis, maar anders is het zo saai, zei ze. De kast waar de vissenjurk tegenaan hangt, heeft mijn vader zelf getimmerd. Hij is groot, soms speel ik erin. Als ik het schuifje openmaak, bibbert de deur een beetje. Het is ook maar sigarenkistjeshout. Dat komt door de oorlog. Er is geen oorlog, maar er is net oorlog geweest. Dan is het hout altijd heel dun.
1961. We zitten in de volgeladen, snikhete Citroën. Het is zomervakantie, we gaan twee weken naar zee en morgen ben ik jarig. Aan mijn voeten zit Molly, ons vuilnisbakkenhondje. Hij zit aan een cadeauverpakking te sabbelen in de hengseltas van mijn moeder. Er komt een stukje streepjesstof tevoorschijn, wit, oranje, zwart en grijs. Ik vraag aan mijn moeder of ik soms een nieuwe jurk krijg, voor mijn verjaardag. Ze lacht. Zij kan nooit een geheim bewaren. ‘Maak dan maar open,’ zegt ze, ‘als je het toch al weet.’ Daarna mag ik ook mijn andere kadootjes uitpakken, omdat de reis dan sneller gaat. Een blauwe zonnebril en een modern bedlampje van wit plastic met rode en lichtgroene vegen. ‘Picasso!’ zegt mijn vader. Molly geeft over op de tas. Gelukkig zijn alle pakjes eruit.
Een paar jaar later zingen The Beatles Yesterday en lopen we allemaal in minirok. Mijn moeder naait nog steeds jurkjes voor me, maar ze vindt ‘tot op de knie’ kort genoeg. De driedubbele zoom die ik er eerst nog in leg (bij een vriendin, met rijgdraad, zodat ik hem er straks weer uit kan trekken), is geen gezicht.
Ons eerste conflict is een feit. Dag moeder, dag jeugd, dag onschuld. Voortaan koop ik mijn kleren lekker zelf. Maar zo blij als vroeger zullen ze me nooit meer maken.
Trudy Kunz werd in de jaren tachtig en negentig bekend door haar werk voor Libelle en Marie Claire. Voor Plus Magazine was zij bijna vijftien jaar columniste. Zij publiceerde meerdere interviewbundels en in 2013 verscheen haar eerste roman, Kroniek van een bange liefde. Als pensionado zonder pensioen verdeelt zij haar tijd, net als daarvoor, tussen schrijven, schilderen en ander (on)nuttigs.
Jesse Strikwerda is illustrator en één van de drie winnnaars van de Fiep Westendorp stimuleringsprijs 2015.