Rob heeft grijs haar en draagt een bril.
Lendy is te voet van huis vertrokken.
Frederik is niet in de haven aangekomen.
Geovanna is slank en heeft een navelpiercing.
Het is onbekend wat voor kleding Henk droeg.
Zoryana heeft een verzorgd uiterlijk en een kort kapsel maar kwam niet opdagen op haar afspraak.
Sicco verplaatst zich per openbaar vervoer.
Vanaf eind 2012 is Hibayo niet meer gezien, zij beweegt zich in een rolstoel.
Andy is weggereden in een Volkswagen Caddy, die uitgebrand is teruggevonden.
Gerardus maakt gebruik van een blauwe rollator en heeft een onverzorgd uiterlijk.
Dit is geen poëzie. Dit zijn serieus de volledige en dus best mogelijke beschrijvingen van vermiste personen op de website van de landelijke politie. Er staat weliswaar ook een fotootje naast, maar ‘grijs haar en een bril’ of ‘een 22-jarige jongen in spijkerbroek’ lijkt me een behoorlijk karige samenvatting van een geheel persoon, iemand met hobby’s en een geschiedenis en dromen en angsten en liefhebbende mensen om zich heen die hem graag zo gauw mogelijk weer in hun armen sluiten (of in dat andere geval, begraven). Wordt het niet eens tijd voor Justitie om naast een portrettekenaar ook een portretschrijver in te huren? (IK WIL DIE BAAN!) Verdwenen mensen verdienen op zijn minst iets meer dan twee regels boven hun pasfoto, en al helemaal meer dan twee regels over hun spijkerbroek.
Het is trouwens wel een onmeunig fascinerende pagina, en de eraan gekoppelde site met ongeïdentificeerde doden is misschien nóg wel fascinerender. Morbide natuurlijk, maar (deels daarom ook) oh zo interessant om door te grasduinen.
De gefotografeerde gezichten zijn opgezwollen, blauw aangelopen, in elkaar gedeukt, vol wonden. Maar sommige doden zien er juist keurig uit. Zelfs hun haar is netjes gekamd en het witte laken waar ze waarschijnlijk al tijden in hun niksie onder liggen - bij flink winterse temperaturen - is voor de foto even netjes (niet opgemaakt hotelbed-netjes maar gewoon efficiënt-netjes) teruggeslagen. Ik zou bijna zeggen smullen geblazen, was het niet zo verschrikkelijk droef. Toch laaf ik me urenlang aan deze mysteries, de nooit opgehaalde doden en nooit teruggekeerde gezichten. Ik scroll van de meest recente vermissingen helemaal naar de eerste (en dus nog steeds niet opgehelderde) verdwijningen op de site. De kleurenpasfoto’s van de waarschijnlijk naar Egypte ontvoerde broertjes; de oudere dame met het onberispelijke uiterlijk die in de Rotterdamse haven voor het laatst is gezien. Ik reken uit hoeveel personen er zoekraken per maand en ook hoeveel daar uiteindelijk van worden teruggevonden (gemiddeld twaalf zoek, elf en een half komt weer terug).
De eerste personen op de site zijn in de jaren zestig verdwenen en glimlachen een beetje muizig naar ons op de zwart-wit foto’s. Voor altijd foetsie natuurlijk. Bij ieder gezicht - van het jaar 1960 tot 8 maart 2015 - dringt zich onmiddellijk een verhaal op, juist door het ontbreken van zoveel informatie. De gezette twintiger die in september voor het laatst is gezien bijvoorbeeld. Hij heeft een vlassig snorretje (aldus de beschrijving) en komt uit Emmen.
Vlassig snorretje. Emmen. En BOING daar ontsteekt mijn fantasie en stapt de jongeman in de streekbus, groet de chauffeur een beetje nors zoals het een echte Drent met een vlassig snorretje betaamt en laat zich naar het grensdorp en tevens eindhalte rijden, Emmer-Compascuum. In Emmer-Compascuum eet hij een broodje frikandel en daarna een frietje; hij bestelt de snacks niet tegelijkertijd want dat is zonde van hun temperatuur. Hij drinkt zijn blikje cassis helemaal leeg, zelfs de laatste druppel die in de rand is blijven liggen slurpt hij weg en dan wandelt hij de landerijen in. Het is nazomer dus het wordt pas tegen een uur of negen donker. Hij rookt niet, maar zou op een moment als dit maar wat graag roken. Ach ja.
Hij loopt en loopt en loopt en hoopt dat het zich allemaal vanzelf zal oplossen, dat zijn gedachten hem op een gegeven moment met rust zullen laten. Misschien moest hij maar doorlopen naar Duitsland, of in ieder geval een eind in die richting, het wordt donker en het is nog koud voor de tijd van het jaar. Hij heeft geen jas aan, maar draagt wel een grote rugzak. Daarin propt hij vier straattegels die hij met veel moeite heeft weten los te peuteren uit een van de stoepen van Emmer-Compascuum. Voor de zekerheid stopt hij er ook nog een kleine zwerfkei bij die verderop ligt en met de banden hoog onder zijn oksels gesnoerd loopt hij om tien over drie ’s nachts het kanaal in, op een plek waar niemand ooit aanmeert, niemand zwemt en al helemaal niet iemand om tien over drie ’s nachts de hond uitlaat. Er komen nog best wel een tijdje belletjes naar boven.