‘Dat dóe je toch niet?’
Ik hoor het haar nog zeggen, met een lichte trilling in haar stem. Zij was zeventig, ik bijna veertig, en op een zachte voorjaarsdag maakten wij een wandeling langs de zee bij Noordwijk. Ik wilde eens goed met haar praten en had haar uitgenodigd voor een tweedaagse strandvakantie in een hotel. ‘Het gesprek aangaan’ met je moeder was in die dagen een populair tijdverdrijf bij mijn generatiegenoten.
‘Dat dóe je toch niet?’
Haar kleine stemmetje deed me pijn. Ze had me zojuist verteld over haar vader, die haar een lesje had willen leren omdat hij haar zo brutaal vond.
‘Op een dag’, zei ze, ‘kwam ik uit school en daar lag, op mijn plekje aan de eettafel, een dichtgeplakte envelop. Op de voorzijde stond, in het handschrift van mijn vader: Aan de directeur van Gesticht Avereest. Avereest! Dat was een soort tuchthuis waar je naartoe werd gestuurd als je ouders van je af wilden. Ik kreeg bijna geen adem meer van angst.’
Deze herinnering kwam boven toen ik bij het opschonen van mijn boekenkast op Mijn moeder en ik stuitte, een bestseller van Nancy Friday uit 1977. Veel dertigers zoals ik hadden in die tijd iets uit te vechten met hun moeder. Het boek van Nancy Friday, over het zoeken van een dochter naar haar eigen persoonlijkheid, was de bijbel die wij daarbij gretig raadpleegden. Door haar was ik op het idee van ons uitje gekomen. Mijn moeder had zich erop verheugd, niet vermoedend dat ik een soort kruisverhoor voor ogen had.
‘Dat doe je toch niet, bij een kind van zeven?’
Nadat ik haar van alles voor de voeten had gegooid – ‘Waarom kun je me niet loslaten? ‘Waarom accepteer je me niet zoals ik ben?’ – had ik haar voor het eerst van mijn leven naar háár jeugd gevraagd. En páts, daar kwam ze met dit verhaal, nota bene over mijn favoriete grootvader, met wie ik zo’n geweldige band had.
‘Het bleef bij een waarschuwing’, vertelde ze verder. ‘Toen mijn vader ’s avonds thuiskwam zei hij: “Als je nog één keer zo brutaal tegen me bent, doe ik hem op de post!”’
De brief, die elk moment verstuurd kon worden, bleef nog jaren op de schoorsteenmantel staan. De permanente dreiging die ervan uitging knechtte mijn moeder tot een aangepast kind dat zich thuis onveilig en onbemind voelde.
Ik pakte haar hand. Zwijgend liepen we verder. Ineens begreep ik waarom ik me al mijn hele leven tegenover haar tekort voelde schieten. Het gat in haar ziel was nu eenmaal niet te dichten, ook niet door mij, haar oudste dochter.
Een mooi inzicht, waar ik verder weinig mee zou doen. De dagelijkse praktijk laat zich nu eenmaal niet inzwachtelen door een beetje begrip. Maar met haar antwoord op mijn volgende vraag – ‘hoe kon je later dan toch zo’n zorgzame dochter voor je vader worden?’ – hield ze mij in al haar onbevangenheid een pracht van een spiegel voor.
‘Ach’, zei ze, ‘je moet het in het licht van die tijd zien. De mensen deden toen wel vaker rare dingen. Gewoon, omdat ze niet beter wisten.’
Ze had het hem vergeven.
Nu ik haar nog.

Trudy Kunz werd in de jaren tachtig en negentig bekend door haar werk voor Libelle en Marie Claire. Voor Plus Magazine was zij bijna vijftien jaar columniste. Zij publiceerde meerdere interviewbundels en in 2013 verscheen haar eerste roman, Kroniek van een bange liefde. Als pensionado zonder pensioen verdeelt zij haar tijd, net als daarvoor, tussen schrijven, schilderen en ander (on)nuttigs.

Myrthe Denkers houdt van tekenen en van praten. Ze besloot haar twee favoriete bezigheden te combineren en is nu naast illustrator ook docent beeldende kunst. Ze is net verhuisd naar Utrecht maar stiekem mist ze Groningen.