Het is nooit leuk om opgelicht te worden. Maar de twee eerdere keren dat ik het slachtoffer werd van een frauduleuze praktijk had ik tenminste de tijd. In het ene geval stond ik te wachten op een bus en in het andere geval was ik de afwas aan het doen. Nu wacht er een zaal vol mensen op mij. Ik presenteer een avond met dichters en muzikanten. Zolang ik er niet ben kan het programma niet beginnen. Ik probeer dit aan Alejandro, mijn oplichter, uit te leggen. Hij spreekt redelijk Nederlands, maar lijkt mij niet te begrijpen.
‘Luister, Alejandro,’ zeg ik, terwijl we naar de winkel van zijn vermeende neef wandelen, ‘we weten allebei dat ik naar het geld dat je zojuist uit mijn hand hebt gepakt kan fluiten, ook als je het bij je “neef” gewisseld hebt. Probeer dan toch niet langer te pretenderen dat dit avontuur nog een goede afloop kan krijgen.’
‘Jij goede mens, ik goede mens, neef goede neef,’ antwoordt Alejandro vastberaden.
‘Ja, uiteindelijk zijn goed en kwaad natuurlijk ook relatieve begrippen,’ probeer ik tot hem door te dringen, ‘maar het publiek is ook goed en het publiek heeft betaald en zit te wachten op zijn presentator, net als de dichters en muzikanten.’
‘Jij músico?’ vraagt Alejandro en hij tokkelt op een onzichtbare gitaar.
Het was voor de deur van het theater dat hij het briefje van twintig uit mijn hand griste. Ik had het alleen maar omhoog gehouden om aan te tonen dat ik werkelijk geen losse euro bij me had. Inmiddels zijn we al twee grachten verder en de winkel is nog steeds nergens te bekennen. Waarom laat ik die man er niet gewoon vandoor gaan met mijn geld en ren ik terug naar de plek waar ik verwacht wordt? Het lijkt een principekwestie te zijn. Ik wil Alejandro een kans geven, hij moet toch meer hebben voorbereid dan dit.
Mijn eerste oplichter heette Maurits, althans, dat beweerde hij. Deze boom van een rossige jongen kwam betraand naar mij toegelopen op het busstation.
‘Ik schaam me zo,’ stotterde hij, ‘ik ben nooit in de grote stad, maar ik ging gisteren een biertje drinken, want je moet toch wat, en toen moeten ze iets in mijn biertje gestopt hebben, ik werd wakker op een bankje en mijn tas is weg en mijn wanten zijn weg, godverdikkie, ik ben een mislukking, wat is dit erg....’
‘Het komt goed, het gaat allemaal goed komen,’ suste ik glunderend.
Ach, wat voelde dat heerlijk. Ik was achttien en had mezelf in de afgelopen jaren zo vaak ontredderd gevoeld. Na al die keren dat ik uit de puree geholpen was, kon ik nu eindelijk iets terugdoen voor de mensheid.
Ik liep met Maurits naar een pinautomaat en gaf hem vijftig gulden voor een treinkaartje naar Lelystad. Hij zei dat hij het dubbele naar mij zou overmaken, omdat ik zijn leven had gered. Ik zei dat dat echt niet hoefde. Toen er drie weken later nog steeds helemaal niets was bijgeschreven belde ik maar naar het nummer dat Maurits mij had gegeven. Er moest iets mis zijn gegaan, waarschijnlijk was hij de besnotterde tissue kwijtgeraakt waarop ik mijn rekeningnummer gekrabbeld had en voelde hij zich nu nog belabberder dan eerst. Ik kreeg de plaatselijke Free Record Shop aan de lijn. Een Maurits had er nooit gewerkt, maar er vroegen de laatste tijd wel vaker mensen naar hem.
Vijf jaar later stond Yusuf voor de deur. Druk gebarend legde de kleine man in gele regenjas zijn situatie uit.
‘Ik jouw boerman, ik huis uit gesloten,’ zei hij wijzend naar een gebouw aan de overkant dat in de steigers stond en waar ik nooit een licht had zien branden.
‘Sleutel binnen liggen, geld binnen liggen, ik boes moeten halen, eerste dag naar werk, enige kans op toekomst.’
‘Het komt goed, het gaat allemaal goed komen,’ suste ik, maar ik merkte dat ik net iets minder overtuigend klonk dan vijf jaar geleden.
Terwijl we naar de pinautomaat liepen vertelde ik Yusuf over Maurits.
‘Natuurlijk zou je er wantrouwig van kunnen worden, maar zo wil ik niet in het leven staan. Als mensen niet meer bereid zijn om elkaar een helpende hand te bieden, waar moet het dan nog naartoe met deze beschaving?’
‘Ik goede mens zijn, stommie soekel ja, maar goede soekel,’ stelde de overbuurman mij gerust.
Yusuf had geld nodig voor een strippenkaart. Hij zou die dag beginnen als bloemist in Duivendrecht. De automaat had alleen maar briefjes van vijftig. Terwijl zijn harige hand het briefje streelde zei hij: ‘Jij bloemen krijgen, heel veel bloemen, zoveel bloemen jij niet meer in huis kan lopen. Wat voor bloemen jij houden van? Of de vrouw? Hyenacint? Klapperroosjies?’
‘Hoeft allemaal echt niet Yusuf,’ lachte ik, ‘als ik mijn vijftig euro maar terugkrijg.’
Dat Yusuf niet in de richting van de bushalte was gelopen, bedacht ik pas toen ik voor mijn deur zocht naar de sleutels die ik op tafel had laten liggen.
‘Jouw voorgangers, Maurits en Yusuf, maakten er tenminste iets van,’ leg ik uit aan Alejandro die aandachtig de informatie in zich op lijkt te nemen. ‘Je kan je afvragen of zij nooit de overstap hebben overwogen naar het legale acteercircuit. Misschien vinden ze dit leuker, geeft het een bepaalde kick. Maar jij moet echt werken aan je act, man. Zo is het voor niemand leuk.’
‘Hier winkel van mijn goede en ook leuke neef,’ negeert Alejandro de feedback.
In de minuscule avondzaak staat een jongen die inderdaad wat van hem weg heeft. Mijn oplichter pakt een blikje chocomel uit het koelkastje en biedt het mij aan.
‘Nee joh, drink jij dat maar lekker op,’ zeg ik.
‘Ah, jij goede mens zijn, een echte músico,’ zegt hij en er glijdt een traan over zijn wang.
Hij legt het briefje van twintig op de toonbank en zijn neef overhandigt mij het wisselgeld.
‘Hij is zo eenzaam de laatste tijd,’ fluistert deze mij toe. ‘Ik zie het meteen aan hem wanneer hij eindelijk weer een goed gesprek heeft gevoerd. Dank daarvoor.’
‘Heel graag gedaan, maar ik had al een kwartier geleden een avond moeten openen. De dichters en muzikanten hebben zich voorbereid, het publiek heeft betaald. Nu voelt iedereen zich vast bekocht.’
De neef brult dat Alejandro op de winkel moet passen, pakt zijn scooter en scheurt met mij weg naar het theater.
Het vertrouwen in de mens mag ik dan nooit zijn kwijtgeraakt, van oplichters weet ik voorlopig niet meer wat ik kan verwachten.
————-
P.S. Vond u dit een goed artikel? Zou u graag willen dat hard//hoofd nog vele jaren bestaat? Steun ons dan, als een échte vriend, in keiharde euro’s.
Kasper van Royen is Hard//hoofd-redactielid, is naast vader ook filosoof, ex-docent, ex-dichter, ex-echtgenoot, popfetisjist en postbode.
Erik Wallert gaf zijn baan als journalist eraan om aan de Koninklijke Academie te Antwerpen schilderkunst te studeren. Op die academie worden nog technische vaardigheden geleerd, vaardigheden die Erik nu inzet in autonome tekeningen en illustraties. Hij put inspiratie uit oude grafiek, zoals krantenillustraties en strips uit het fin-de-siècle waarvan hij de sfeer en gratie toepast in tekeningen die evenwel over hedendaagse onderwerpen handelen.