Ik bracht twee Sambuca naar tafel 51. “Wie drinkt er nou Sambuca?”, dacht ik nog. Tien seconden later kreeg ik het antwoord. “Oh zíj twee”, dacht ik, terwijl ik naar de twee succesvolle Jonge Schrijfsters toeliep. Beiden zijn populair columnist voor veelgelezen dagbladen. Ook schrijven ze literatuur en zijn ze graag geziene gasten bij alle literaire events die er maar te vinden zijn.
En natuurlijk zijn ze vriendinnen, realiseerde ik me. Goede vriendinnen, want ze vierden de verjaardag van één van hen. De ander had een kaarsje meegenomen dat onophoudelijk happy birthday piepte, en een muffin om de kaars in te steken. Als ik niet wist hoe Succesvol en Geliefd ze waren, had ik het een sneue bedoening gevonden met dat ene kaarsje, in een leeg café, met maar één vriendin. In dit geval vond ik het eerder sneu dat zij precies deden wat ik wilde doen, maar dat ik ze Sambuca bracht en zij geen idee hadden wie ik was of wat ik deed.
Aan de enige andere bezette tafel zat ook een succesvol schrijver en columnist, maar dan één van de oudere generatie. Het duurde niet lang of de beste man gilde onnodig hard naar de schrijfsters – hij zat aan zijn vijfde cognac. “Kom bij ons zitten, wat willen jullie drinken?” Eerst hielden de vriendinnen de boot nog af, maar na nog een paar brullen en het toe-eigenen van hun tweede bestelling, zagen ze geen andere keus. Ze pakten hun stoelen en schuifelden richting de columnist en zijn oude vriend. Ze spraken met elkaar zoals bekenden die elkaar eigenlijk niet kennen, maar toch kennen omdat ze bekend zijn dat blijkbaar doen.
Toen ik met mijn dienblad langs kwam om de uitgedoofde kaarsjes te vervangen sloeg de oude columnist met zijn hand op tafel. “Neem nog wat, neem wat je wilt! Ik ben rijk!”, sprak hij luid tegen zijn gezelschap. Hij zag deze verjaardag nog vol goede moed doorgaan tot in het nachtcafé, de jarige en haar vriendin zagen dit anders. Licht beschaamd keken ze mij aan en zeiden met verontschuldigende blik dat ze niets meer wilden drinken. “Echt niet?”, piepte de oude columnist met een pruillip. “Nou, lekker wild leven zo”, grapte hij tegen zijn vriend, of tegen mij, of tegen niemand eigenlijk.
De vier schrijvers (de vriend van de oude columnist was natuurlijk ook schrijver, zo begreep ik uit het gesprek) bleven nog even zitten, zonder drankje. Ik ruimde de bar op, spoelde de glazen en blies de kaarsjes uit.
“Kunnen jullie…”
“Nee!’, gilde de oude columnist, in een laatste wanhopige poging zijn jonge collegae mee te trekken in zijn onvermoeibare uitgelatenheid.
‘…betalen?”, vroeg ik. “Het is tijd om naar huis te gaan.”
Morrend stond hij op. De jonge schrijfsters keken opgelucht en trokken hun jassen aan. “Ik betaal wel, geef alle bonnetjes aan mij. Ik ben rijk!”, zei de oude columnist weer, terwijl hij de rekening uit de handen van de jarige griste. Ik gaf hem het pinapparaat. Hij moest even nadenken en schalde toen zijn pincode door de zaak: “Haha ja ik weet het weer! 1522! Ik was ’t even kwijt.”
Gevieren liepen ze naar buiten, ik zag door het raam hoe ze afscheid namen op het terras. Ik trok de velours gordijnen dicht en telde de kassa.
Noor Spanjer (Amsterdam, 1982) is freelance journaliste en mediawetenschapper. Als nieuwerwetse minstreel is zij altijd op zoek naar persoonlijke verhalen en daarnaast is ze ideologisch inzetbaar voor feministische zaken en andere nature-nurture kwesties.
Aart-Jan Venema is freelance illustrator en verhalenverteller. Hij werkt onder andere voor NRC.next, de Groene Amsterdammer en hard/hoofd.