‘Wij grote mensen spelen te weinig,’ verkondigde Joachim op de toon van een wijsgeer. ‘Jij zit teveel in je hoofd, man. Kom op, dit zal je goed doen,’ zei hij terwijl hij uitnodigend aan mijn hand trok.
‘Nee, laat me nou eerst even mijn koffie opdrinken,’ protesteerde ik.
Ik probeerde los te komen, maar Joachim pakte me in een kameraadschappelijke houdgreep. Met al mijn gewicht bood ik verzet.
‘Die koffie is hier toch niet te zuipen,’ kreunde mijn vriend met een steeds roder wordend hoofd.
Gedurende een paar seconden helden we afwisselend twee kanten op, tot een gezamenlijke landing onvermijdelijk werd. Als dat mijn kant op zou worden, zouden koffiekopjes, ontdooiende appelpunten en stukgeknepen pakjes knijpfruit onze val breken en wij vermoedelijk dringend verzocht worden het speelparadijs te verlaten. Ik slikte weerloos en gaf me over aan Joachims kracht.
De kinderen doken opzij toen de twee papa’s tussen de gekleurde plastic ballen neerstortten, maar deden dit zonder om te kijken, alsof ze niet anders gewend waren. Annika was de enige met verbazing in haar blik. Zij had het al lang geleden opgegeven om het kind in mij wakker te schudden. Waar de moderne vader brullend van trots om zijn onbeschroomde aapachtigheid van glijbanen roetsjt, in klimrekken hangt en door zandbakken rolt, daar trekt haar verwekker zich steevast met een opinieblad terug op een bankje.
‘Kom,’ sprak Joachim verlekkerd, ‘we gaan daarin.’ Hij wees naar een tunnel aan de zijkant van de ballenbak. Het overdekte speelparadijs bevatte verscheidende parcoursen om kleuters urenlang doorheen te laten dwalen.
‘In je dromen,’ lachte ik krampachtig, ‘of ben je soms voor het gemak mijn claustrofobie even vergeten?’
‘Kom op Kas,’ zuchtte Joachim, ‘alsof ik ooit ga proberen al jouw gelegenheidsfobieën bij te houden. Vandaag is het speeltijd. Je moet je eraan overgeven.’
‘Papa, het is echt niet eng hoor,’ sprak Annika aanmoedigend.
‘Het is een toverkasteel,’ beargumenteerde Jurriaan, Joachims zoon.
‘Natuurlijk is het niet eng,’ knarsetandde ik, ‘daar gaat het ook helemaal niet om, het is een principekwestie. De westerse beschaving...’
Ik keek om me heen en zag de witte sportsokken van Joachim in de plastic schacht verdwijnen. Het geluid van onze joelende kinderen verplaatste zich achter een zuurstokroze wand. Weemoedig wierp ik een blik op mijn koffiekopje aan de andere kant van de ballenbak, alsof ik afscheid diende te nemen van de waterige consumptie. Daarna boog ik mezelf voorover en kroop het onbekende in.
Een paar keer dacht ik klem te zitten. Het leek dan alsof ik niet vooruit kon komen, het dikke opgeblazen rubber hield de beweging van mijn knieën tegen. Door de felheid van de kleuren kon ik nauwelijks iets zien. Overal om mij heen hoorde ik kinderen gillen van plezier, maar het zouden ook grote mensen kunnen zijn. Hijgend en puffend verplaatste ik mezelf. Met een plof stootte ik mijn hoofd tegen een rubberen muur. Een hevige kramp schoot door mijn rug. De tunnel splitste zichzelf hier naar links en naar rechts. Welke kant moest ik op? Ik wilde de namen van Annika, Jurriaan en Joachim roepen, maar zodra ik mijn mond opentrok wist ik dat er teveel paniek doorheen zou klinken.
‘Vooral rustig blijven ademen,’ zei ik zacht tegen mezelf, ‘je gaat hier levend uitkomen, je gaat hier levend uitkomen.’
Illustratie: Erik Wallert
Goddank scheen er tl-licht aan het eind van de luchttunnel. Op mijn buik probeerde ik naar buiten te komen, maar ik zag dat ik bovenaan een glijbaan bungelde. Hij was niet alleen duizelingwekkend hoog, maar ook metersbreed. Van alle kanten kropen kinderen uit vergelijkbare gaten als de mijne en gleden naar beneden. Met pijnscheuten door mijn hele lichaam probeerde ik in een zittende houding te komen. Ik zette me af en voelde toen dat een handje mijn wijsvinger vastgreep. Rechts van me zat een meisje, jonger dan mijn dochter, met turquoise ogen en pikzwart haar. Samen gleden we naar beneden. Beneden stond haar vader, een Turk in glimmend trainingspak, met zijn armen wijd om zijn oogappel op te vangen. Ik probeerde mijn vinger los te maken, ik wilde niet dat die man verkeerde ideeën zou krijgen. Het kinderhandje liet me echter niet zo makkelijk gaan. Ze verstevigde haar grip, ik trok nog harder en ze viel toen op haar buik bij mij op schoot.
‘Zij begon!’ riep ik naar haar vader, toen we in zijn armen tot stilstand kwamen.
Nadat ik onder zijn linkeroksel was gedoken zette ik het zonder om te kijken op een rennen. Dat ging echter niet zo makkelijk op het springkussen waar ik me nu op bevond.
Alle kanten stuiterde ik op, maar nergens leek een uitgang te zijn. Toen ik voor de zesde keer mijn evenwicht verloor hoorde ik iets onder mij kraken. Na uit een ooghoek te hebben geconstateerd dat het niet een kind was dat ik kende, klom ik via een klimwand weg van het gehuil. De touwen sneden door mijn voeten en handen. Achterom kijken durfde ik niet, maar een horde bloeddorstige ouders moest vast en zeker de achtervolging hebben ingezet.
De glijbaan waar ik vervolgens doorheen moest was een afgesloten buis die meerdere lange bochten maakte. Het lukte me maar niet om te glijden, met mijn handen en billen duwde ik mezelf in kleine stukjes vooruit. De eerste paar kindjes die tegen me botsten konden de pret van deze verstopping nog wel inzien, maar toen er zich een kluwen van zes paar armpjes en beentjes achter me bevond, zwelde het geween in de duisternis aan.
Badend in het zweet kwam ik weer terecht in de ballenbak waar het avontuur begonnen was. Ik keek de kant op van het applaus en zag Annika, Jurriaan en Joachim kauwen op de laatste kruimels van hun appeltaarten. De ballen uit mijn broekspijpen schuddend stapte ik weer de normale wereld in. In een teug sloeg ik mijn koude koffie achterover.
‘Lieve papa, wat heb jij dat knap gedaan,’ zei Annika vol trots.
‘Wat was je lekker lang bezig zeg!’ glunderde mijn vriend. ‘Je hebt het kind in jezelf eindelijk echt ontdekt hè. Zie je nou wel hoe bevrijd je je voelt?’
‘Zullen we nog een keer?’ vroeg zijn zoon hoopvol.
Mijn mond opende zich, maar het woord dat eruit kwam behoorde tot geen enkele bij mij bekende taal. Ik was uitgespeeld.
Kasper van Royen is Hard//hoofd-redactielid, is naast vader ook filosoof, ex-docent, ex-dichter, ex-echtgenoot, popfetisjist en postbode.
Erik Wallert gaf zijn baan als journalist eraan om aan de Koninklijke Academie te Antwerpen schilderkunst te studeren. Op die academie worden nog technische vaardigheden geleerd, vaardigheden die Erik nu inzet in autonome tekeningen en illustraties. Hij put inspiratie uit oude grafiek, zoals krantenillustraties en strips uit het fin-de-siècle waarvan hij de sfeer en gratie toepast in tekeningen die evenwel over hedendaagse onderwerpen handelen.