‘‘Ach man!’’ We zeiden het bijna in koor, terwijl ons kroost zich uit onze armen wurmde. Joachim en ik hadden elkaar twee maanden niet gezien en Annika en Jurriaan elkaar dus ook niet. De regen stortte met bakken uit de hemel. ‘‘Laten we dan maar een kopje koffie doen hè,’’ lachte Joachim verontschuldigend. Het was zijn idee geweest om elkaar in Artis te treffen, met de kinderen erbij. Ik vond dat een merkwaardig voorstel en niet eens zozeer vanwege de bewolkte lucht. Ik probeerde hem al een eeuwigheid onder vier ogen te spreken, lang voordat ik wist dat er iets aan de hand was. Als we elkaar zagen was dat steeds vaker in het gezelschap van onze gezinnen. Via-via moest ik vernemen dat Joachim en Mirthe sinds mijn huwelijk uit elkaar waren. Ik had geen idee dat het slecht tussen hen ging. Blijkbaar had Joachim er geen behoefte aan om tot diep in de nacht te huilen en te lachen met mij en een fles whisky. ‘‘Natuurlijk vindt hij het confronterend om jou te spreken, hij associeert jou immers met het blije gezinsleven,’’ had een amateurpsycholoog mij toevertrouwd. Het zal daarom wel zijn dat Joachim voor ons weerzien de dierentuin een geschiktere locatie vond dan een kroeg.
‘‘Ach man!’’ Jurriaan en Annika riepen het nu ook naar elkaar, vanuit hun plastic kinderstoeltjes. Ze dronken appelsap door een rietje. Joachim at twee hotdogs, hij had altijd een snelle spijsvertering gehad. Ik dronk koffie die mijn gehemelte openbrak. ‘‘Het is goed om jullie te zien,’’ zei ik, maar ik wist niet of iemand het kon horen. Het galmende gekir van de peuters vulde het Planetariumcafé. Joachim hield een hotdog naar het duo uitgestoken. ‘‘Willen jullie een hapje poep?’’ vroeg hij. ‘‘Nee, bah, is vies,’’ zei Jurriaan. ‘‘Mag niet poep eten,’’ vulde Annika aan. ‘‘Ach man,’’ mompelde ik.
‘‘Ach man!’’ De herkomst van deze begroeting was in de zestien jaar dat we elkaar kenden verloren gegaan, maar het belang ervan leek alleen maar te groeien. Wanneer een van ons een keer iets anders zou zeggen, ‘‘hallo’’ bijvoorbeeld, zou het zijn alsof er iets verbroken werd. Het maakte niet uit hoe lang Joachim en ik elkaar niet gesproken hadden, wanneer die twee woorden uit onze monden klonken was het alsof we twee lesuren geleden nog op het schoolplein hadden staan ouwehoeren, een blik cola in de ene en een sigaret in de andere hand. Nu probeerden die handen twee peuters in bedwang te houden, die - terwijl eindelijk een gesprek tussen Joachim en mij op gang aan het komen was - het reptielenhuis in waren gerend om de krokodil van dichtbij te bekijken. De regen was opgehouden, maar de dierentuin was verlaten.
‘‘Ach man!’’ Ik had het tien keer naar hem ge-sms’t. Dat was misschien ook wel wat veel van het goede. Elke ‘‘ach man’’ stond ergens anders voor. De eerste was een uitroep van troost, de tweede van ongeduld, de derde van verwijt, de vierde ongerustheid, de vijfde woede, de zesde schaamte, de zevende relativering, de achtste hernieuwd ongeduld, de negende hernieuwd verwijt, de tiende een kansloze poging meligheid te veinzen. ‘‘Ik snap dat je er voor me wil zijn, maar hier krijg ik het benauwd van,’’ was zijn reactie op het ‘‘ach man’’-bombardement. Weken gingen voorbij waarin ik hem elke dag niet sms’te, niet belde, niet op zijn stoep ging liggen. Al had dat laatste ook moeilijk gekund, aangezien ik niet wist waar hij tegenwoordig woonde.
‘‘Ach man!’’ Joachim en ik dronken een blikje cola en rookten een pakje sigaretten, al waren we beiden al jaren gestopt met roken en coladrinken. We zaten op een muurtje, te kijken naar Jurriaan en Annika die honderd keer achter elkaar de giraffevormige glijbaan opklommen en afgleden, terwijl het opnieuw begon te hozen. Misschien was dit ook wel beter dan whisky. ‘‘Het spijt me dat ik soms zo opdringerig kan zijn,’’ zei ik. ‘‘Zo ken ik je toch,’’ zei Joachim, terwijl hij een nieuwe sigaret met zijn vorige aanstak. ‘‘Soms wordt het mij wat teveel, maar als je het niet zou doen zou ik het missen.’’ Annika stond op het hoofd van de giraffe en gilde naar beneden dat Jurriaan er niet op mocht komen. Ik wilde opstaan om haar toe te spreken, maar Joachim hield me tegen. ‘‘Laat het ze zelf oplossen,’’ zei hij. We zwegen en keken hoe de ruzie werd bijgelegd. Ik doorbrak de stilte met trillende stem. ‘‘Het is allemaal leuk en aardig, die huwelijken en kinderen en scheidingen, maar vergeet niet dat onze vriendschap er eerst was. Je hoeft je tegenover mij nergens voor te verantwoorden, als ik er maar voor jou kan zijn.’’ Joachim drukte zich dicht tegen mij aan. ‘‘Ach man! Dan wil ik nu samen met jou van de glijbaan af.’’ En dat deden we.