Ik ben in Berlijn op bezoek bij mijn vrienden Y. en M. Telkens als ik aan mensen vertel dat ik naar Berlijn ga, verwachten ze dat ik er een weekend lang ga feesten. Met enige trots leg ik uit dat ik misschien wel een avond zal gaan dansen, maar dat ik toch vooral mijn vrienden op ga zoeken die daar wonen. Mijn vrienden die ik nog ken van de middelbare en de basisschool.
We hebben lang getafeld, een paar lege flessen wijn staan op het tafelkleed dat besprenkeld is met kaarsvet, de glazen vettig en plakkerig naast de lege borden. M. gooit een nieuw balletje op en vraagt wie van ons er eigenlijk wel zou willen trouwen. Tot mijn lichte verontwaardiging blijk alleen ik dat te zijn, degene die het langst geen relatie heeft. Kritiek op het huwelijk als instituut komt voorbij, de benauwende premisse dat iets voor altijd zou moeten zijn.
Als zachtjes de fantasieën over denkbeeldige bruiloften door de kritiek heen komen sijpelen, bruiloften die dus nooit zullen plaatsvinden als het aan mijn vrienden ligt, gaan P. en ik naar buiten een sigaret roken. Ondanks dat haar relatie net uit is en ze een paar dagen geleden haar telefoon verloor, is ze vanuit Brussel naar Berlijn afgereisd om ons te zien.
Als ik moet kiezen tussen een partner en mijn vrienden, dan is de keuze snel gemaakt.
‘Ik ben zo blij met jullie,’ zegt P. terwijl ze de rook hoog in de lucht blaast. ‘Als ik moet kiezen tussen een partner en mijn vrienden, dan is de keuze snel gemaakt.’ Ik beaam haar prioriteit, en realiseer me intussen dat we makkelijk praten hebben: P. heeft liefdesverdriet en ik heb geen partner, dus je bestaande vrienden van vlees en bloed die je al heel lang kent en om wie je veel geeft ruilen voor een denkbeeldige liefde, dat klinkt per definitie als een slechte deal. Toch is het fijn om te horen: partners komen en gaan, maar wij zijn al 22 jaar essentiële onderdelen van elkaars leven. Als een soort familie die we zelf gekozen hebben. Soms betekende loyaal zijn ook elkaar even wat minder zien, en nog steeds spreek ik P. af en toe weken niet, ondanks dat ze een van mijn beste vrienden is.
Intussen gaat binnen het gesprek door: wie zou wie vragen als getuige? Als we elkaars huwelijkspartner nou niet zo graag mogen, zouden we dan weigeren? En wat als je goede vrienden bent geworden met de partner van je vriend, en ze gaan scheiden? Natuurlijk gunnen we dat elkaar niet, maar soms is het beter toch? Of wat als er dan kinderen bij betrokken zijn?
P. drukt haar peuk uit in de lege asbak, onze eerste en laatste sigaret van de avond is gerookt. Vanaf het balkon kijk ik naar het tafereel binnen: een warm licht schijnt over de rozige gezichten die ik al zo lang ken, Y. maakt een grapje, F. lacht, M. snapt het niet, zijn partner R. begint de tafel vast af te ruimen. Onwillekeurig komt een zinnetje op in mijn hoofd: tot de dood ons scheidt.
‘Ach wat een benauwend gedoe,’ roept M. als ik vanaf het balkon de woonkamer weer binnenloop. De dood hoeft voorlopig helemaal niemand te scheiden. Tot die tijd gaan we vast en zeker verliefd worden, vreemdgaan, het uitmaken of elkaars getuige zijn. In voor- en tegenspoed.
Eva van den Boogaard is literatuurwetenschapper, docent en onderwijsinnovator bij St. Joost School of Art & Design en eindredacteur bij Hard//hoofd. Haar verborgen talent is slapen en haar minder verborgen talent twijfelen. Ze rent graag langs de Vecht, zingt met karaoke het liefst George Michael en droomt van een Heilige Birmaan als huisdier.
Bjorn Gort is een illustrator uit Oosterhout die altijd op zoek is naar nieuwe perspectieven. Hij speelt met de vormen van de werkelijkheid en gebruikt zijn lijnenspel om zijn blik op de realiteit weer te geven.