Je hebt mannen die prima met andere mannen, dieren, moeders, zussen en lelijke vrouwen kunnen omgaan, maar in het bijzijn van een enigszins aantrekkelijk lid van het andere geslacht verworden tot een trillend hoopje mens. Aan de andere kant van het spectrum heb je de ietwat oppervlakkige, nietsontziende seksmachines die vrouwen bespelen als doedelzakken en voor niets en niemand bang zijn. Ik ben de vreemde combinatie van beide archetypes. Ik kan de ene dag met aalgladde praatjes doodonschuldige vrouwen het bed in praten en de volgende dag in totale paniek stamelend anekdotes over mijn kat opratelen. Ik ben soms een player, soms een nerd. Ik ben een nayer. Een plerd.
Al van vroeg af aan probeer ik wanhopig de regels van het spel der liefde in de vingers te krijgen. Aan het begin van groep 5 veranderde ik van basisschool. De opwinding die met de komst van the new kid in town gepaard ging, leverde me direct zoveel verkeringverzoeken op, dat ik voor vier knikkers per week een onderbouwer moest inhuren om alle met moeder’s parfum besprenkelde briefjes te beantwoorden en de uitnodigingen voor ‘Doen, Durf of de Waarheid’ bij te houden. Na een aantal kortstondige maar heftige relaties, waarbij meerdere malen hand in hand werd gelopen en er zelfs voorzichtig was gekust tijdens het spelen van Boompje Tik, raakte ik wat verveeld. Ik had een uitdaging nodig.
’s Avonds in bed klikte ik mijn leeslampje aan - gedempt door de deken omdat mijn vader altijd checkte of er nog licht onder de deur door kwam - en bekeek de klassenlijst. Nikki Lammers kon ik dus ook doorstrepen: nadat ze huisarrest had gekregen was onze romance tot een tragisch einde gekomen. Ik gleed met mijn vinger langs de namen: Lisalotte Hoogstra – al gehad, Samantha van den Boogaard – was ik klaar mee, Nancy de Wit – been there, done that. Misschien had ik op dat moment moeten realiseren dat ik een 10-jarig sletje was. Maar mijn blik viel plotseling op het onderste deel van de lijst: GROEP 6! Dat ik daar niet eerder aan had gedacht! Sarah Veenstra, de elfjarige dochter van mijn tandarts, was mijn doel, zo besloot ik. Een duivelse lach ontsnapte mijn keel, wat me op een reprimande van mijn vader kwam te staan.
De volgende dag werd de procedure in gang gezet: zodra ze haar tafel verliet om haar potlood te slijpen, legde ik het briefje op haar tafel: “Lieve Sarah, wil je verkering? Ja/nee (doorstrepen wat niet van toepassing is).” Na ontdekking van het briefje ontstond er bij de puntenslijper een hevig giechelend overleg van de meisjes uit groep 6. Na de pauze, waarin ik ongeconcentreerd meedeed met een potje knikkeren zodat ik twee bonkers verloor, lag het Antwoord op mijn tafel. Op de ene kant stonden drie grote letters: ‘NEE.’ Op de achterkant stond: ‘Omdat je een sukkel bent.’
Op de middelbare school merkte ik helemaal dat mijn technieken versleten waren. De eerste dag besloot ik dat ik verliefd was op Natalia, een danseres uit 1A met lang zwart haar. Dus deed ik wat ik altijd deed: eerst verspreidde ik het gerucht dat ik haar leuk vond, om vervolgens te wachten tot ik via haar vriendinnen zou horen hoe ze erover dacht, waarna ik met een briefje de relatie zou kunnen bezegelen.
Tijdens gym kwamen de meisjes uit mijn klas naar me toe: “Vind jij Natalia leuk? Zooohooo! Haha!” Ik begreep er niets van. Zo hoorde dit niet te gaan! Toen de school uitging had ik nog geen ‘antwoord’ van Natalia en was ik de hele middag geplaagd. Ik verliet het gebouw. Verderop zag ik Natalia haar fiets losmaken. Dit was mijn kans om het goed te maken. Ik tikte op haar schouder, bij het omdraaien kietelde haar haar mijn gezicht. Ze keek me een beetje verveeld aan. “Ja?” “Hoi,” zei ik, “jij bent Natalia toch? Ik ben Rutger. Je hebt misschien gehoord dat ik je leuk vind. Maar eh… Dat is dus niet zo. Dus. Dat je het weet.” Ze haalde haar schouders op. “Oke!” zei ze en fietste weg. ‘Ha! Dat zal haar leren,’ dacht ik, niet helemaal zeker van mijn zaak.
Net toen ik een beetje door had hoe het op de middelbare school moest (flirten op de gang, toeslaan tijdens schoolfeesten), ging ik studeren en kon ik weer van voor af aan beginnen. In clubs sprak ik altijd meisjes aan die alleen stonden, omdat dat het veiligst was. Ik vergat echter dat dat niet alleen voor mij gold en dat deze meisjes daarom altijd de hoogste verdedigingsmuur opbouwen. De blondine naast wie ik plaatsnam en aan wie ik keurig vroeg hoe ze de muziek vond, zei eenvoudigweg: “Wil je alsjeblieft weggaan?” Een andere avond stapte ik naar een meisje wiens vriendinnen net naar de bar waren gelopen. Ik zei: “Zo. Nu sta je opeens alleen.” Ze keek me spottend aan. “What?” Ah, Engels. In feite een herkansing voor mijn rampzalige openingszin. Maar nee: “I said: So. now you’re standing alone all of a sudden.” Ze draaide zich om en verdween in de mensenmassa.
Nu dacht ik dat ik het spelletje inmiddels wel weer onder de knie had. Al die jaren van stuntelen leken voorbij. Tijdens Oud en Nieuw versierde ik zelfs voor het eerst een meisje in een club. Na afloop zette ik vakkundig de nieuwe procedure in werking: grappig sms'je met voorstel tot afspraak, toevoegen op Facebook en wachten maar. Haar antwoord zou met vrienden aan een grondige analyse onderworpen worden: staat er een knipoogje in, met hoeveel x-jes sluit ze af, wat bedoelt ze precies met ‘lijkt me op zich leuk maar ik kan alleen overdag’?
Nu liet haar bericht plotseling op zich wachten. Fuck, ze was echt leuk. Ik consulteerde mijn adviseurs en het antwoord was eenduidig: bellen, je kan niet anders. Verdomme, ze hadden gelijk. Ik zou levensecht, spontaan contact met haar moeten hebben. Het angstzweet brak me uit. Op Facebook kun je je profielfoto veranderen, een sms'je kun je zorgvuldig construeren, maar een telefoongesprek vergt het maximale van je improvisatievermogen. Een vriend gaf me nog een gouden tip: zorg wel dat je iets aan het doen bent en even tussendoor belt, niets is zo dodelijk als iemand in een stille kamer. Dus toog ik naar de Albert Heijn om daar een half uur met een mango in mijn ene en mijn telefoon in mijn andere hand aarzelend rond te dwalen. Uiteindelijk drukte ik bij de broodafdeling op het groene telefoontje.
“Hallo?”
“Heee!”
“He, hoe is het?”
“Goed, goed. Even boodschappen aan het doen. Jij?”
“Ik ben aan het poetsen.”
“Ah, je huis of iemand anders?”
“…mijn huis.”
“Ah ok. Zeg, ik zag dit nummer op mijn kuit geschreven staan, dus ik dacht: ik bel het even. Wie ben jij eigenlijk?”
“Wat? Ik versta je slecht?”
“Ik zei: dit nummer stond op mijn arm getatoeëerd, dus ik dacht: ik bel het even. Met wie spreek ik?”
“Huh? Stond het niet in je telefoon?”
“Nee… Laat maar, stom grapje.”
“Ah.”
“… [supermarktgeluid]”
“Hallo?”
“Zullen we dinsdag wat drinken?”
“Ja, dat lijkt me leuk.”
“Ok. Misschien ook naar de film? We zien wel.”
“Dat is goed.”
“Mooi, zie je dan.”
Ik werkte jarenlang met briefjes, roddels, grapjes, schoolfeesten, Facebook en sms'jes. Maar je kunt ook gewoon iemand bellen en wat gaan drinken. Ik was het bijna vergeten.
Deze column werd voorgelezen op 10 januari tijdens 'Hard//hoofd Offline', de maandelijkse live-avond in het Parooltheater (volgende aflevering op 14 februari, met o.a. een nieuwe column)