Koen Schouwenburg leidt al lange tijd een eenzaam bestaan. Hij ziet wel mensen, maar wat betekent dat? Wanneer vind je ware verbondenheid en echt contact? Hij gaat te rade in de filosofie en de literatuur. 'Leven, schreef Albert Camus, is niet berusten: de mens in opstand erkent het noodlot, maar legt zich hier niet bij neer. Ik koester de afzondering, maar ik kom in opstand tegen mijn eenzaamheid.'
Wij zijn alleen. Wij kunnen niet kennen en
we kunnen niet gekend worden.
Samuel Beckett - Proust
I
Niemand kan eraan ontsnappen, niemand is een uitzondering, het is wat we allemaal gemeen hebben: eenzaamheid. In het Nederlands missen we het Engelse onderscheid tussen solitude en loneliness, het verschil tussen alleen-zijn en eenzaamheid, tussen leven in afzondering en isolement en eenzaamheid als wezenlijk kenmerk van het zijn. Het is het verschil tussen een situatie en een zijnstoestand. Alleen-zijn is een situatie, het verschilt per individu; iemand heeft bijvoorbeeld veel vrienden en is altijd omringd door mensen of iemand heeft net als ik weinig vrienden.
Als Michel de Montaigne essayeert over de eenzaamheid, prijst hij de afzondering en het teruggetrokken leven aan. In zijn essay 'Over de eenzaamheid' schrijft hij voornamelijk over eenzaamheid als situatie: wie zich afzondert kan op zichzelf terugvallen en is niet afhankelijk van anderen. Een leven in afzondering is jammer genoeg niet een antwoord op de tegenstrijdigheden waardoor we worden verscheurd. En ik kan het weten: meer dan een decennium leefde ik in afzondering.
Een teruggetrokken leven overstijgt niet de dubbelzinnigheid van het menselijke bestaan: dat we tegelijk verlangen naar afhankelijkheid en onafhankelijkheid, dat we uniek willen zijn en ergens bij willen horen en dat we allemaal, niemand uitgezonderd, streven naar verbinding en autonomie. Misschien zorgt alleen-zijn voor de schijn van onafhankelijkheid en is iemand pas autonoom als hij kan terugvallen op zichzelf. Ik kan heel goed alleen zijn; ik kan mezelf heel goed vermaken, mijn hobby en passie is lezen, maar ik kon niet terugvallen op mezelf, omdat ik iemand anders was dan ik wilde zijn, omdat ik mezelf zag, en soms nog steeds zie, als die vermoeiende zwager op verjaardagsfeestjes die altijd het hoogste woord heeft en zeer dominant is, mop na mop tappend alsof hij bier serveert en maar niet doorheeft dat iedereen wijn drinkt.
Het is onvermijdelijk: wie bestaat, is eenzaam.
Eenzaamheid is een kenmerk van het zijn, het is ontologisch. In 1904 schreef Rainer Maria Rilke vanuit Zweden aan de jonge dichter Franz Kappus: 'Wij zijn eenzaam.' Jaren later zou de filosoof Emmanuel Levinas in De tijd en de ander schrijven over het 'pijnlijke van de eenzaamheid'. We bestaan te midden van dingen en anderen, we kunnen objecten aanraken en zien, we kunnen mensen horen en zien. 'Maar ik ben het Andere niet,' schreef Levinas. 'Ik ben geheel alleen.'
De cursivering van Rilke en Levinas drukt een wezenlijke zijnstoestand uit en moet benadrukken dat, hoe hard we ook ons best doen, we er niet aan kunnen ontsnappen. Het is onvermijdelijk: wie bestaat, is eenzaam. Ik kan praten met de ander, luisteren naar de ander en me in hem verplaatsen, ik doe mijn best en span me in, toch blijft er een ruimte bestaan tussen mij en de ander die ik nooit kan vullen; ik ben alleen omdat er tussen mij en de ander altijd een afstand zal zijn. De pijn van de eenzaamheid is het besef dat mijn vurige verlangen om die afstand op te heffen nooit vervuld zal worden.
Dat we niet kunnen ontsnappen aan de eenzaamheid betekent niet dat we haar moeten accepteren. Vaak als ik iets accepteer, berust ik: het is zoals het is. De tautologie heeft geen betekenis, het is doods taalgebruik en maakt verzet onmogelijk. Leven, schreef Albert Camus, is niet berusten: de mens in opstand erkent het noodlot, maar legt zich hier niet bij neer. Ik koester de afzondering, maar ik kom in opstand tegen mijn eenzaamheid.
II
Er is veel veranderd in mijn leven, maar één ding is hetzelfde gebleven: ik kan nog steeds goed alleen zijn. En dat moet ook wel. Ik ben een man zonder vriendschappen. Of ik please vrienden wil maken, vraagt mijn vrouw regelmatig. Het is haar grote droom dat ik op een avond thuiskom en meedeel dat ik niet mee-eet, dat ik naar een vriend ga, enorm gezellig ga doen en lekker laat thuiskom.
Het leven in deze coronacrisis doet me denken aan de jaren voordat ik mijn vrouw ontmoette, aan mijn leven in afzondering, een bestaan waarin ik sociaal contact tot het minimum beperkte. In gezelschap was de kans op paniekaanvallen het grootst. Ik was bang voor de ogen van de anderen, voor de blikken die toe-eigenen, die betekenis toekennen; ze kijken, zien me, ze verklaren me met hun oordelen; hij is... hij is...hij is.
Pas in gezelschap ben ik me bewust van mijn weerloosheid, van mijn kwetsbaarheid, hoe makkelijk ik te raken ben, uit evenwicht te brengen en daarom schreeuwde ik zo veel. Mijn clowneske gedrag was zelfbescherming. Al dat gebrul en geblèr, het waren praatjes told by an idiot, full of sound and fury. Signifying nothing. Zo konden anderen me nooit echt raken. Wat ze eventueel zouden raken was ik niet, dat was een omhulsel, mijn clownspak.
Leven is een gevecht met weerloosheid en ik dacht deze strijd te kunnen ontvluchten door te doen alsof: niet door ergens te verschijnen, maar door ergens op te treden. In gezelschap was ik een ander, een personage. En het was vaak te midden van anderen dat ik me bewust was van mijn eenzaamheid. Als ik langs de kroeg loop waar ik vroeger zo vaak kwam, zie ik mezelf daar weer aan de bar zitten: diep in de nacht met een doodgeslagen biertje voor me op de plakkende bar en met mijn rug naar de menigte zie ik in de spiegel achter de toog de dansende massa zwetend en zuipend plezier maken en nu pas weet ik wat ik toen voelde: eenzaamheid.
III
'Ik vind het heilzaam om het grootste deel van de tijd alleen te zijn,' schreef Henry David Thoreau in Walden. Alleen-zijn is misschien gezond, maar een overdaad is, zoals met zo veel dingen, ongezond. Ik kan het weten: ik was veel vaker alleen dan in gezelschap en daar werd het leven niet leuker en makkelijker van. Om in opstand te komen tegen de eenzaamheid is de ander noodzakelijk. Altijd die ander. Zo vaak worden ze verguisd, de anderen, misschien juist omdat ze noodzakelijk zijn, dat we niet zonder ze kunnen, dat we van ze afhankelijk blijven hoe afgezonderd we ook leven.
Er is een verschil tussen contact en verbinding met de ander. Contact is vooral het uitwisselen van informatie: even op straat een paar beleefdheden uitwisselen met een kennis die ik op straat tegenkom en later in de supermarkt de interactie bij de kassa. Als we dezelfde taal spreken is het mogelijk om contact te hebben. Eenzaamheid als zijnstoestand, ik ben alleen, impliceert dat er geen verbinding kan ontstaan tussen twee mensen, omdat zij los van elkaar zijn. De taal kan dat niet overbruggen, ze vervormt het innerlijke; wat we echt voelen en denken, verhaspelen we zodra we het proberen te verwoorden.
De liefde is krachtig omdat ze geen middel of medium nodig heeft, ze is een woordeloos verbond.
Er is een remedie die de woorden overstijgt: liefde. En dat is meer dan alleen de romantische liefde. De liefde als remedie klinkt misschien slap en sentimenteel, het tegendeel is waar. 'Liefhebben van mens tot mens,' schreef Rilke in 1904 vanuit Rome aan Franz Kappus, 'dat is misschien wel het moeilijkste wat ons is opgelegd, het hoogste, de laatste proef en beproeving, het werk waarvoor als het overige werk slechts voorbereiding.'
Ik ben alleen, ik besta samen. Met haar, mijn vrouw. De liefde is krachtig omdat ze geen middel of medium nodig heeft, ze is een woordeloos verbond. Ze is de motor van mijn verzet tegen de dood en de eenzaamheid. Liefhebben is een beproeving, een vorm van verbinden die vraagt om een voortdurende toewijding; je moet constant blijven opletten. En dat deed ik niet altijd. Zo verloor ik vrienden - ik heb ze wel gehad.
Liefde heft de eenzaamheid niet op, ze bestaat naast de eenzaamheid die altijd aanwezig is en ik prijs mezelf gelukkig met een liefde die, zoals Rilke schreef 'erin bestaat dat twee eenzaamheden elkaar beschermen, begrenzen en verwelkomen.' Blijven opletten nu. Wie iets wil vasthouden, mag niet berusten.
Koen Schouwenburg (1986) is criticus en essayist. In 2017 verscheen zijn boek Talend naar betekenis. Het oeuvre van Connie Palmen. Hij woont in Groningen.
Loes van Gils (1994) is een illustrator en beeldschepper. Met een paar lijnen maakt ze heldere en communicatieve beelden. Haar karakters hebben dierlijke trekjes. Ze zijn nieuwsgierig, onderzoekend en uit op avontuur - net zoals zij zelf op zoek is naar nieuwe verhalen.