De eerste dag op de lerarenopleiding kregen we een groot stuk papier, met daarbij de opdracht een woord op te schrijven dat weergaf welke eigenschap wij in het docentschap nastreefden. Toen de papieren omhoog werden gehouden zag ik vele malen ‘inspiratie’, ‘motivatie’, en ‘kennisoverdracht’ staan. Ik had ‘waanzin’ opgeschreven, wat tot een niet voorziene hilariteit bij mijn medestudenten leidde. Dat wordt de lolbroek van ons jaar, moeten zij gedacht hebben.
Maar het was niet grappig bedoeld. De leraren die voor mij het meest betekend hebben, die mij het diepst hebben laten nadenken, hadden een bepaalde onberekenbaarheid in zich, een schijnbare lak aan het systeem waar zij deel van uitmaakten, deden uitspraken die pedagogisch discutabel waren, maar dwongen je op een avontuurlijke manier naar de wereld te kijken, je te verwonderen en kritisch te doen denken, en daarmee jezelf als mens te ontwikkelen. Zo’n docent wilde ik wel worden. Ik ben nog steeds van mening dat een waardevolle docent moet ontregelen, ook nu ik vier jaar later de ambitie heb opgegeven er zelf een te worden.
De ontregeling die ik in mijn klassen teweegbracht was van een geheel andere orde dan de ontregeling die ik voor ogen had. De kinderen zagen in mij een wandelende schandpaal die om rotte eieren smeekte – al waren het vaker propjes, pennen en knalerwten die mijn kant op vlogen - en ik kon ze geen ongelijk geven. Hoe intensief ik ook werd begeleid om de basisvoorwaarden voor het in de hand houden van een dertigtal pubers onder de knie te krijgen– consequent zijn, snel op situaties reageren, het overzicht behouden, en altijd rust en vertrouwen uitstralen – en hoeveel reflectieve cirkels en competentiepiramides ik ook tekende, ik liet steeds weer door mijn aarzelende aard, onbegrijpelijke humor en onzekere houding, elk klaslokaal in levensbedreigende anarchie ontaarden.
Ergens diep in mij zit de docent verscholen die ik had willen worden, daar ben ik nog steeds van overtuigd, maar alvorens ik ook maar iets van de beoogde waanzin, de constructieve en blije waanzin die scholieren verder kan helpen, zou kunnen realiseren, zou ik nog minstens tien jaar in gevecht moeten blijven met mezelf. Die energie kan ik ook steken in mijn ontwikkelingen als schrijver en vader en dat zijn uiteindelijk de twee rollen die voor mij het meest waardevol zijn.
Toch vraag ik me af of die blije waanzin die ik mezelf ten doel had gesteld überhaupt welkom was geweest. Op de school waar ik nu nog anderhalve week er het beste van probeer te maken voordat ik de onderwijswereld definitief mijn rug toekeer heb ik veel lieve en uiterst kundige collega’s ontmoet, maar weinig excentrieke geesten. De enige uitzondering was de docente Klassieke Vorming met wie ik een lokaal deelde. Dat de kleipoppetjes van de Minotaurus die zij haar leerlingen liet maken na mijn lessen vaak aan gruzelementen waren, nam ze mij niet kwalijk. Zij gaf al elf jaar les aan deze school en had zelf ook soms nog moeite met het handhaven van de orde. Toch was ze onder de meeste leerlingen zeer geliefd en die kwamen dan ook regelmatig met persoonlijke problemen naar haar toe voor wijze raad. Collega’s konden haar echter niet uitstaan, omdat ze frontaal les bleef geven in plaats van een variatie aan lesvormen aan te bieden, verhalen uit haar persoonlijke leven als voorbeeld gebruikte in plaats van een professionele afstand te bewaren, op vergaderingen geen woord zei maar poppetjes zat te tekenen, liever geen toetsen opgaf, met de leerlingen over docenten roddelde, op eigen initiatief en zonder overleg bijlessen verzorgde voor alle vakken, en toch vooral omdat zij daadwerkelijk iets betekende, iets wat naar geen enkele onderwijsvisie of commissierapport te vertalen was, namelijk een persoonlijkheid.
Dit vrouwtje van in de vijftig met paarsgeverfd haar en t-shirts van metalbands was zelf kind gebleven, stond wantrouwend tegenover het systeem van de grijze muizen, en met een constante aanstekelijke verwondering over de wereld om haar heen. Een kind dat bovendien veertig talen sprak en tienduizend verhalen kon vertellen. Ik woonde eens een les van haar bij waarin ze de leerlingen erin trainde om discussies van hun ouders te winnen. Er hebben filosofen voor minder de gifbeker moeten drinken.
Ik sprak vorige week met haar af, op de brandtrap waar wij altijd stiekem rookten. Het was een uiterst geheime afspraak en we hadden van tevoren via de mail dan ook alle mogelijke vluchtroutes doorgenomen. Nadat hij haar had ontslagen, had de rector haar verzocht zich niet meer in of rond het schoolgebouw te vertonen. Zij zou anders de leerlingen kunnen opstoken. Die leerlingen waren inmiddels handtekeningenacties begonnen om haar terug te krijgen. Ondanks het betredingsverbod kwam ze toch langs om de Minotaurussen, kaarten en planten uit haar lokaal te halen en om mij nog eens te kunnen spreken. Ik was de enige collega met wie ze in die elf jaar een verwantschap had gevoeld. Iemand had mij herkend.
De docent die ergens in mij zit kan ik met een opgelucht gevoel ten grave dragen. Waar de waanzin niet welkom is, heb ik niets te zoeken.