'Nu gaat het echte leven beginnen, meisje!' Aan de glimmende oogjes van mijn geschiedenisleraar te zien hield dat ‘echte leven’ meer in dan ik zelf op dat moment – net geslaagd voor mijn eindexamen – kon bevroeden. Het was 1964 en het enige waardoor mijn leventje tot dan toe was opgeschrikt waren de moord op Kennedy, de dood van onze buurman en de hit She loves you, yeah yeah yeah van The Beatles. Voor dat ‘echte leven’, waarin ik zou gaan studeren en op kamers wonen, was ik niet bepaald klaargestoomd. Het spreekwoordelijke ei kon ik nog niet eens bakken en van seks wist ik alleen dat je er zwanger van kon worden. En aangezien er op dat laatste zo ongeveer de doodstraf stond – niet alleen voor mij, maar voor de meeste meisjes uit die tijd - ging ik uit voorzorg aan de pil.
De cultuurshock was enorm. Alles wat me bekend en vertrouwd was, was plotseling ouderwets, truttig of burgerlijk. Met de raadgeving die mijn moeder me in mijn poëziealbum had meegegeven – ‘wees hulpvaardig en zachtaardig, dan vindt iedereen je aardig’- kwam ik niet ver, dat was duidelijk. Zelfs mijn geëmancipeerde tante Jo, ongehuwd en haar eigen kost verdienend, voldeed in mijn nieuwe milieu niet als rolmodel. Hier diende je zowel intelligent, goedgebekt als verleidelijk te zijn, met de klemtoon op het laatste. En als een meisje ‘nee’ zei, bedoelde ze natuurlijk ‘ja’.
Een krachtiger persoonlijkheid dan ik had zich anders, of juist helemaal niet aan de nieuwe mores aangepast. Ik ging, om niet uit de boot vallen, iemand spelen die ik niet was: een vlotte meid die er met haar minirokjes, zwartomrande ogen en bruine krullen uitzag als iemand die op alles uit was, behalve op het behalen van een academische titel. Natuurlijk trok ik daarom meer jongens en mannen aan dan me lief was.
De jaren zeventig braken aan. De zeden werden nog losser en in mijn kringen gold de onuitgesproken wet: wie nu nog ‘preuts’ is, is een hopeloze loser. Tijdens mijn eerste baantje, als receptioniste in het zogenaamde ‘artiestenkwartier’ bij de NOS, werd er om mij heen de godganselijke dag geflirt en in billen geknepen. Het hoorde bij de tijdgeest, niemand nam er aanstoot aan. Sterker nog: als een artiest, zanger of andere bekendheid niet met mij maar met mijn collega flirtte, vroeg ik me af wat er mis was met míj. Het idee dat ik minder grappig of sexy zou zijn, knaagde aan mijn zelfbeeld. Dus deed ik er nog een schepje bovenop. Als ik tenslotte ‘beet’ had, gaf dat een gevoel van triomf. Maar o wee als de heer in kwestie dan ineens méér wilde. Dat was natuurlijk niet de bedoeling.
Pioniers waren we. Wij wilden ‘baas in eigen buik’ zijn en doorbraken het ene taboe na het andere, zonder precies te weten waar we naartoe wilden. Ik was niet het enige burgermeisje dat de femme fatale speelde.
We maakten brokken, allicht. Ik heb dure lessen geleerd. Met veel mannen was het leuk lachen en flirten. Anderen gingen daarin te ver. Ik hoop dat iedereen goed terecht is gekomen. Dat ben ik tenslotte ook.
Trudy Kunz werd in de jaren tachtig en negentig bekend door haar werk voor Libelle en Marie Claire. Voor Plus Magazine was zij bijna vijftien jaar columniste. Zij publiceerde meerdere interviewbundels en in 2013 verscheen haar eerste roman, Kroniek van een bange liefde. Als pensionado zonder pensioen verdeelt zij haar tijd, net als daarvoor, tussen schrijven, schilderen en ander (on)nuttigs.
Reinout Dijkstra is illustrator uit Zwolle. Hij maakt tekeningen, schilderingen, foto's en soms ook nog een klein tekstje. Zijn werk is geaard in zijn eigen ervaringen, hij geniet van dingen als lichtval, kleur en is niet vies van een grapje.