‘Ik ben beter!’ zegt mijn patiënt P., die sinds zijn jeugd met diepgewortelde sociale fobieklachten rondloopt.
‘Wat goed!' Ik ben blij, maar lichtelijk verbaasd. ‘Hoe dat zo?’
‘Door deze exposure-therapie!’ hoop ik in een moment van ijdelheid van hem te horen. ‘Ik heb mezelf stap voor stap aan allerlei sociale situaties blootgesteld en je hebt gelijk, ik heb bewezen dat ik het aankan!’ Zo niet, dan hoop ik toch tenminste op: ‘Door negatieve gedachten om te buigen!’, ‘Door schijt te hebben aan wat anderen van me vinden’, of zelfs ‘Door mindfulness!’
‘Door de pil,’ zegt patiënt P. ‘Ik stond op het punt om mijn viool weer op te bergen en die hele solo af te zeggen en toen heb ik toch maar zo’n oxazepam genomen. De angst was in één klap weg.’
‘Door de pil,’ herhaal ik zachtjes.
‘Honderd procent. En mijn solo ging fantastisch! Ik was héél scherp. Ik had alleen gezonde spanning, niet dat verschrikkelijke, verlammende gevoel. Ik heb me nog nooit zo goed gevoeld.’
‘Wat fijn,’ zeg ik. Maar ik denk: Wat vreemd. Ik kan me niet herinneren dat P. en ik, of de huisarts en ik, het ooit over pillen hebben gehad.
‘Waarom heb je eigenlijk alsnog gekozen om oxazepam voor te schrijven?’ vraag ik na afloop aan de huisarts. De effectiefste behandeling voor angsten is altijd exposure: blootstellen. Mensen met een muizenfobie moeten een muis aaien. Mensen met waterangst moeten zwemmen. Mensen met sociale angst zijn bang iets gênants te doen (zweten, stotteren) en daarvoor veroordeeld te worden: die moeten dus juist iets gênants doen en zien dat het wel meevalt. Maar een pil die ervoor zorgt dat je helemaal niet meer bloost, zweet, of gênant doet, en je een koele kikker maakt, is niet hetzelfde als blootstellen aan die muizen of dat water. Dat is eigenlijk ervoor zorgen dat er geen water en geen muizen zíjn.
‘Als P. ineens twintig kalmeringspillen krijgt, dan ondermijnt dat wel de boodschap ‘je kan het, zo zenuwachtig ben je niet, en een beetje zweten of stotteren is helemaal niet erg.’’
‘Ik heb niets voorgeschreven,’ zegt de huisarts. ‘Heel vreemd.’
Dus van wie komt die pil? De huisarts vraagt het recept op bij de apotheek.
Wat vind ik eigenlijk van pillen? Er zijn ontegenzeggelijk mensen die er baat bij hebben – citalopram voor depressie, benzo’s bij heftige paniek. Maar wat te denken van methadon voor ex-verslaafden? Ritalin voor drukke kinderen? Pillen die breinen in de groei veranderen? Pillen waar je steeds meer van nodig hebt voor hetzelfde effect? Pillen die niet werken, die té goed werken, pillen die op raken? En als die pillen op zijn, hoe kan P. dan het sociale leven hervatten zonder zich overal ziek te melden van stress? In het gesprek met P. vraag ik me af: hoe zorg ik nou dat P. weer denkt dat híj zélf goed vioolgespeeld heeft, en dat niet dat tabletje de strijkstok hanteerde?
‘Laten we eens de bijwerkingen van oxazepam opzoeken,’ denk ik hardop. ‘Je gebruikt het middel nog maar net, dus grote kans dat die er zijn.’
Samen lezen we de bijwerkingen voor: ‘Versuffing. Concentratieproblemen. Zweten. Hartkloppingen. Vallen. Duizeligheid.’ Precies de symptomen die P. ervaart in sociale situaties, die hem juist zo in de weg zitten. Hij knippert met zijn ogen. ‘Maar… mijn solo ging fantastisch. Ik was héél scherp…’
Schuldgevoel bekruipt me: ben ik P.’s kersverse overwinning op de angst nu aan het verpesten met deze mindfuck? Moet ik niet gewoon accepteren dat P. een hulpmiddel nodig heeft en hem in zijn waarde laten? Zelfs als ik denk dat 90% van de rust die P. voelt het placebo-effect is, help ik hem dan echt door dat te zeggen?
Ik vraag: ‘Deed je het zo goed dankzij de pil? Of ondanks de pil?’
P. wordt rood en begint te stotteren. ‘Ik weet het niet. Misschien heb ik het dan toch zelf gedaan.’ Daar zijn de klachten van P. weer, precies niet mijn bedoeling. Ik heb P. verlegen gemaakt. Pil of geen pil? Dat is de vraag. Kan ik als psycholoog P. wel vragen alles op eigen kracht te doen, of moet ik P. nu in deze keuze steunen?
Een week later vinden we de pillen-dader. De uitschrijver van het recept is de mysterieuze psychiater X. uit een kliniek voor senioren (patiënt P. is 35 jaar). Mijn baas belt X. en die geeft toe: hij is helemaal niet de psychiater van P. Hij is een vriend, en heeft hem die pilletjes ‘off the record’ voorgeschreven. Niet volgens het boekje, maar what’s done is done. Mijn patiënt heeft inmiddels bij al zijn repetities de pil genomen en wil niet meer zonder. Hoe kan het dat mensen het bouwwerk van vertrouwen in hun eigen kunnen, in allerlei therapie zo zorgvuldig opgebouwd, in elkaar laten storten als Jenga, en volledig laten steunen op één ding, een tabletje? Als ik P. wil vertellen dat wat zijn vriend de psychiater gedaan heeft, niet oké is, zegt hij: ‘Ik wil je wat vertellen.’ Hij heeft geen behoefte meer aan therapie, we kunnen afsluiten. ‘Ik ben er klaar voor,’ zegt hij.
Tijdens een cursus die ik volg, vertel ik dit verhaal aan medestudent L. Ze zegt: ‘Ja, maar Marthe, heb je zélf ooit wel eens een pil geprobeerd? Wil je wat dex?’
‘Wat? Dextro?’ Ik zie niet in waarom ik nu suikersnoep nodig heb. L. lacht. ‘Dexamfetamine.’ Ze haalt een strip witte pillen tevoorschijn: Ritalin. ‘Gewoon ééntje voor bij het college, dan kun je het ook ervaren.’
Moet ik als psycholoog zelf hebben ervaren wat zo’n pil doet om me te kunnen inleven, of zwicht ik dan voor groepsdruk? Ben ík eigenlijk wel baas in mijn eigen brein?
Ik kijk naar haar open hand.
All brains are perfect, but some are more perfect than others
samenklontering van cellen en eiwitten
incompleet, defect,
het heeft krukken nodig om te staan
maar zelfs dan loopt het achter
Welkom bij de cursus zelfvertrouwen voor mensen die
hun eigenwaarde zijn gaan verwarren met hun straatwaarde
In het potje hard to swallow pills
(eenmaal daags, 400 mg, na de maaltijd)
zat vandaag een briefje: “Je doet het helemaal zelf.”
Dit is geen afslankpil maar je zult je lekkerder in je vel voelen
je bent wat je eet
Kijk, deze muizen krijgen geen medicatie meer
We hebben ze met een electrode verbonden aan het centrum van hun breintjes voor beloning
dat bediend kan worden met een poot op een simpele knop
- jammer genoeg vergeten ze nu gewoon te slapen, te eten
blijven net zo lang knopjes indrukken tot ze zich doodhongeren
au naturel

Marthe van Bronkhorst (zij/haar) is schrijver, theatermaker en psycholoog en studeerde aan de VU Amsterdam en Harvard Medical School. Ze schreef voor onder meer Theater Ins Blau, Sonnevanck, Over het IJ festival, Kluger Hans, Meander, De Revisor en werkt aan een roman over duikers bij uitgeverij De Geus.

Jasmijn ter Stege (zij/haar) is illustrator werkend vanuit Den Haag. In haar werk laat ze graag kleurrijke metaforen, zachte vormen en stevige verhaallijnen het woord voor haar overnemen.